Nationale implementatie van de AVG met de uitzondering voor journalistieke doeleinden wordt positief onthaald door de Vlaamse krantenuitgevers
31 juli 2018
Inleiding
Op 25 mei 2018 is de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van kracht geworden. De AVG verplicht lidstaten wettelijke maatregelen te nemen om uitzonderingen te implementeren die nodig zijn om een evenwicht te zoeken tussen de bescherming van persoonsgegevens van burgers langs de ene kant en het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie langs de andere kant. Deze verordening heeft dus een grote impact op de mediasector, en in het bijzonder op het journalistieke werk. De Europese wetgever was zich goed bewust van de spanning die er bestaat tussen gegevensbescherming en journalistieke belangen zoals de informatie- en persvrijheid. In artikel 85 AVG staat duidelijk omschreven dat de lidstaten de beoogde privacybescherming in overeenstemming moeten brengen met de vrijheid van meningsuiting en van informatie, waaronder de verwerking voor journalistieke doeleinden.
Nationale omzetting van de AVG
Er waren twee Belgische uitvoeringswetten nodig om te voldoen aan de implementatie van de AVG en tegelijkertijd de huidige wet van 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegeven aan te passen: in een eerste fase heeft de wetgever de vroegere Privacycommissie omgevormd en de nieuwe Gegevensbeschermingsautoriteit belangrijke bevoegdheden toegekend om de correcte naleving van de bepalingen van de AVG en de toepasselijke nationale bepalingen te verzekeren. In een tweede fase dienden de inhoudelijke bepalingen van de AVG te worden omgezet in nationale wetgeving. In deze Belgische uitvoeringswet diende o.a. een hoofdstuk te worden gewijd aan de verwerking voor journalistieke doeleinden. Hieromtrent keurde de federale regering op 25 mei 2018 een wetsontwerp goed, dat daarna door de kamer diende te worden behandeld en op 19 juli 2018 in plenaire zitting werd goedgekeurd.
Waarom een uitzondering voor journalistieke doeleinden zo cruciaal is voor nieuwsmedia
Er bestaat een inherent spanningsveld tussen de vrijheid van meningsuiting en gegevensbescherming. Deze twee grondrechten staan vaak recht tegenover elkaar aangezien de media op verschillende manieren gebruik maakt van persoonsgegevens. Langs de andere kant maken burgers in deze digitale maatschappij zich meer dan vroeger zorgen over hun privacy en het is van groot belang dat persoonsgegevens beter worden beschermd tegenover ondernemingen die data bijhouden en verwerken. Toch mag deze bezorgdheid niet ten nadele zijn van nieuwsmedia, redacties en journalisten omdat het voor hen de kernactiviteit is om informatie te verzamelen, bij te houden en te verwerken en dit in functie van het algemeen belang, namelijk het informeren van hun publiek.
Door het opkomend maatschappelijk fenomeen van fake news is het correct informeren aan het publiek belangrijker dan ooit. Redacties en journalisten moeten ongehinderd informatie verwerven, verwerken en bijhouden in hun archieven waardoor ze kunnen voortbouwen op betrouwbare documenten. Een te grote nadruk op privacybescherming dreigt deze journalistieke basisopdracht op drastische wijze te hinderen en brengt correcte en betrouwbare berichtgeving in gevaar. De uitzondering voor journalistieke doeleinden zoals uitdrukkelijk bepaald in de AVG heeft tot doel deze twee gelijkwaardige rechten met elkaar te verzoenen.
Nergens in de AVG is echter een definitie voor journalistieke doeleinden terug te vinden aangezien dit begrip in het Europees recht niet is geharmoniseerd en het aan de lidstaten is om dit vrij in te vullen. Voor de implementatie van deze uitzondering geeft de AVG alle vrijheid aan de wetgever mits naleving van de verplichting om de nodige maatregelen te nemen. Overweging 153 van de AVG verduidelijkt dat uitzonderingen en afwijkingen dienen te gelden voor de verwerking van persoonsgegevens voor nieuws- en persarchieven en dat de begrippen die betrekking hebben op de vrijheid van meningsuiting, zoals journalistiek, ruim dienen te worden uitgelegd gelet op het belang van deze vrijheid in elke democratische samenleving.
Over welke bepaling uit de AVG gaat het nu precies? Zoals reeds aangehaald geeft artikel 85 AVG aan de lidstaten manoeuvreerruimte met betrekking tot verschillende hoofdstukken om uitzonderingen en afwijkingen vast te stellen betreffende het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie. In artikel 24 van het wetsontwerp betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens staan de verschillende bepalingen opgesomd die worden uitgezonderd en dus niet van toepassing zijn op verwerkingen van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden.
De belangrijkste uitzondering die reeds in de AVG zelf werd geïmplementeerd is artikel 17 AVG dat bepaalt dat de betrokkene het recht heeft om de wissing van de op hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen. Dit recht op gegevenswissing zoals gecodificeerd in de AVG is echter niet absoluut. Artikel 17.3. bepaalt uitdrukkelijk dat het recht op gegevenswissing niet van toepassing zijn op verwerkingen voor doeleinden van vrije meningsuiting en vrije informatie.
Terecht heeft de Belgische wetgever ervoor geopteerd om artikel 17 AVG uiteindelijk niet op te nemen in het artikel 24 van het wetsontwerp als een van de artikels die niet van toepassing zouden moeten worden verklaard voor journalistieke doeleinden aangezien artikel 17.3 AVG zelf al voorziet in een uitzondering op het recht van gegevenswissing. De Memorie van Toelichting van het wetsontwerp bepaalt dan ook duidelijk dat de verordening rechtstreeks van toepassing is en het dus niet nodig is om deze vrijstelling nogmaals op te nemen in nationale wetgeving. De uitzondering voor het recht op gegevenswissing is van primordiaal belang aangezien de integriteit van archieven en de vindbaarheid van informatie in die archieven via zoekfuncties aangeboden door de nieuwsmedia niet kan worden aangetast door het recht op gegevenswissing onder artikel 17 van de AVG. Dit is in overeenstemming met het Google Spain arrest van het Europese Hof van Justitie van 3 mei 2014 dat expliciet bepaalt dat het recht om vergeten te worden niet van toepassing is op de oorspronkelijke perscontent of de archieven. De eis dat een zoekmachine zoals vb. een Google bepaalde zoekresultaten dient te verwijderen, betekent niet dat de onderliggende content op de websites van de media dient te worden verwijderd. Bij de archieffunctie van media speelt daarenboven een algemeen belang, namelijk de vrijheid van meningsuiting van de media terwijl er bij zoekmachines commerciële belangen vooropstaan.
Vlaamse Nieuwsmedia is verheugd dat uiteindelijk het juiste evenwicht tussen gegevensbescherming en vrijheid van meningsuiting en informatie werd bereikt. Naar analogie met andere buurlanden, zoals Nederland, waar een ruime uitzondering werd gehanteerd, drong de mediasector aan om ook in België een ruime uitzondering op te nemen met algemene en onvoorwaardelijke uitzonderingen voor het gebruik van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden. De mediasector is namelijk, zowel wat betreft de informatiegaring als de publicatie van informatie, reeds aan omvangrijke juridische en beroepsethische regels onderworpen met betrekking tot de eerbiediging van de privacy. Ook de Raad van State erkende de gevoeligheid en complexiteit van de beoogde belangenafweging tussen gegevensbescherming en de vrijheid van meningsuiting en informatie. Volgens de Raad beantwoordde het voorontwerp niet volledig aan de verplichting voor de lidstaten om het recht op bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming te brengen met de vrijheid van meningsuiting en informatie zoals opgelegd in artikel 85 AVG. De regering paste met reden haar voorontwerp aan conform de terechte opmerkingen van de afdeling Wetgeving van de Raad van State. Dit alles heeft geresulteerd in de aanpassing van het oorspronkelijke voorontwerp van wet naar het uiteindelijke wetsontwerp met een correcter en meer gebalanceerd evenwicht.
De Hoge Raad der Nederlanden bakent het toepassingsgebied van “het recht op vergetelheid’ verder af en het Hof Amsterdam bevestigt het belang van online archieven van uitgevers
6 maart 2017
Recente rechtspraak zorgt voor enorm veel onduidelijkheid over het toepassingsgebied van het recht op vergetelheid, waar tegenwoordig steeds meer mensen beroep op doen om informatie over zichtzelf te laten verwijderen. Dit recht op vergetelheid kan in bepaalde gevallen een inmenging verantwoorden in de vrijheid van meningsuiting en in het bijzonder de persvrijheid. In een recent arrest van de Hoge Raad der Nederlanden werd een extensieve interpretatie gegeven aan het eerder gevelde Google Spain arrest van het Hof van Justitie. Zelfs criminelen kunnen nu ook het recht op vergetelheid inroepen.
In een arrest van 24 februari 2017 heeft De Hoge Raad geoordeeld dat een zoekmachine een verzoek tot verwijdering van gegevens in principe altijd moet naleven behalve in bijzondere omstandigheden, die bij elk verzoek in concreto moeten worden onderzocht en gemotiveerd. De Hoge Raad heeft hiermee het arrest van het Hof Amsterdam vernietigd, omdat het Hof bij de vraag van de eiser om informatie over zichzelf te verwijderen uit de zoekresultaten van Google, heeft nagelaten om de belangenafweging tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de eiser en het recht op informatie van het publiek vast te stellen. Het Hof diende te onderzoeken wat het belang van het publiek was om informatie over de veroordeling van de eiser te krijgen bij het zoeken op zijn volledige naam. Ook heeft het Hof volgens de Hoge Raad daarbij verzuimd vast te stellen of de eiser een rol in het openbare leven speelt. Daarnaast had het Hof moeten vaststellen hoe belangrijk het feit was dat de strafrechtelijke veroordeling van de eiser niet onherroepelijk is. Het feit dat de eiser strafrechtelijk is veroordeeld voor een ernstig misdrijf en dat er daarover publiciteit is geweest, is volgens de Hoge Raad onvoldoende om een uitspraak te kunnen doen ten aanzien van de belangenafweging tussen de eiser en het publiek.
In dit arrest van de Hoge Raad draait het om het recht op vergetelheid, waarover het Europees Hof van Justitie zich heeft gebogen in het Google Spain-arrest. In deze zaak was het Hof van oordeel dat iemand op basis van zijn recht op privacy kan verlangen dat op hem betrekking hebbende informatie niet meer door opneming in een resultatenlijst van een zoekmachine ter beschikking wordt gesteld aan het grote publiek. Dit zal echter niet het geval zijn indien de inmenging in de grondrechten van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt, wordt gerechtvaardigd door het belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen. Er dient dus altijd een belangenafweging plaats te vinden tussen verschillende grondrechten.
De Hoge Raad heeft nu uit het Google Spain arrest afgeleid dat de belangen van de privépersoon in beginsel zwaarder wegen dan het economisch belang van de zoekmachine Google en het belang van het publiek om toegang te hebben tot de zoekresultaten. Een verzoek tot verwijdering moet in beginsel worden toegewezen, zelfs bij criminele feiten. Uit deze “hoofdregel” volgt wel dat er bijzondere omstandigheden denkbaar zijn die rechtvaardigen dat het belang van de zoekmachine toch zwaarder weegt. Het Hof argumenteert:
“Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt”.
De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uitzonderingssituatie zich in dit geval zou voordoen. Opmerkelijk is dat uitdrukkelijk wordt vermeld dat het enkele feit dat de man veroordeeld is, nog niet maakt dat vermelding in de zoekmachine gerechtvaardigd is. De Hoge Raad oordeelt verder nog dat het enkele feit dat de doelpagina’s uit de resultatenlijst de naam van de man alleen met initialen vermelden, nog niet maakt dat hij geen belang heeft bij het verwijderverzoek.
Een andere vraag die rijst is of uitgevers medeverantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de online resultatenlijst van een zoekmachine. Het Hof Amsterdam heeft in een arrest van 7 februari 2017 eerst en vooral het belang van het online archief en de blijvende online beschikbaarheid van mediapublicaties bevestigd. Nieuwsuitgevers vinden het cruciaal dat berichten vindbaar blijven in digitale archieven van nieuwsmedia, omdat anders het risico bestaat dat men via het recht op vergetelheid de geschiedenis kan herschrijven.
Bovendien concludeert het Hof dat de verwerking van persoonsgegevens, bestaande uit het zoeken van gegevens bij een ingetoetste naam en het weergeven van de zoekresultaten, wordt uitgevoerd door de exploitant van de zoekmachine en niet door de uitgever.
Nieuwsmedia hebben dus niet de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat bepaalde berichten onvindbaar worden door zoekmachines. Volgens het Hof zijn zoekmachine-exploitanten zelf verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens door hun zoekmachines op internet en niet de uitgever.
Dit oordeel is terecht in lijn met het Google Spain-arrest dat reeds heeft bevestigd dat het recht op vergetelheid niet van toepassing is op nieuwsmedia die persoonsgegevens verwerken, maar enkel op zoekmachines. Uitgevers benadrukken bovendien het merendeel van de verzoekers die een recht van vergetelheid vorderen, reeds tevreden zijn indien hun naam uit de online zoekmachine wordt gehaald en men de nieuwsarchieven intact kan laten.
Nederland zwakt strenge cookiewet af
31 mei 2013
Minister van Economische Zaken Kamp heeft op 20 mei 2013 het aangekondigde wetsvoorstel tot wijziging van de cookiewet toegelicht.
Het wetsvoorstel breidt de uitzonderingen waarvoor geen expliciete toestemming nodig is uit met een derde categorie van cookies. Zo zou voor cookies die dienen om informatie te verkrijgen over de kwaliteit of effectiviteit van de website geen expliciete toestemming nodig zijn op voorwaarde dat dit geen of geringe gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer van de internetgebruiker. Dit maakt het mogelijk – naast de functionele cookies die uitsluitend dienen om communicatie mogelijk te maken of die noodzakelijk zijn om de door de internetgebruiker gevraagde dienst te leveren – analytische (first party en third party), affiliate en a/b testing cookies te plaatsen zonder dat hiervoor een expliciete toestemming noodzakelijk is. De cookies mogen wel niet aangewend worden om profielen van internetgebruikers op te stellen aangezien dit gebruik wél gevolgen heeft voor de persoonlijke levenssfeer van de internetgebruiker.
In de toelichting van het wetsvoorstel wordt ook dieper ingegaan op het begrip “toestemming”. Een nieuwigheid hier is dat de minister pleit voor een impliciete toestemming voor die cookies die niet onder de uitzonderingsregeling vallen en vooralsnog onderworpen zijn aan een expliciete toestemming (bv. tracking cookies). Volgens Minister Kamp moet een rechtsgeldige toestemming afgeleid kunnen worden uit het gedrag van de internetgebruiker wanneer deze laatste bijvoorbeeld verder surft nadat er een boodschap verschijnt dat er cookies worden geplaatst.
In België blijft een verduidelijking van het één artikel vooralsnog uit waardoor het nog steeds hoogst onduidelijk is welke categorieën van cookies precies onder de uitzondering en vallen en op welke manier er correct toestemming kan verkregen worden voor de andere categorieën.
Het wetsvoorstel met bijhorende toelichting vindt u hier.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Geen recht op vergetelheid in online persarchieven
14 november 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Uitgevers worden meer en meer geconfronteerd met de vraag van bepaalde personen om hun naam uit online archieven te verwijderen. Meestal gaat het om personen die ooit als verdachte, beschuldigde, beklaagde of veroordeelde het voorwerp hebben uitgemaakt van één of meerdere persartikels. Met een eenvoudige zoekactie via een zoekmotor op hun eigen naam komen ze uit op verschillende artikels uit kranten, magazines etc. die spreken over hun veroordeling die jaren geleden actueel nieuws was. Zij roepen bijgevolg het recht op vergetelheid in en wensen dat de artikels stuk voor stuk worden verwijderd uit de online archieven.
Artikel 12 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens bepaalt immers dat eenieder gerechtigd is kosteloos de verwijdering van of het verbod op de aanwending van alle hem betreffende persoonsgegevens te bekomen die, gelet op het doel van de verwerking, onvolledig of niet ter zake dienend zijn, of waarvan de registratie, de mededeling of de bewaring verboden zijn of die na verloop van de toegestane duur zijn bewaard. Bovendien bepaalt artikel 8 sowieso dat de verwerking van persoonsgegevens inzake geschillen voorgelegd aan hoven en rechtbanken alsook aan administratieve gerechten, inzake verdenkingen, vervolgingen of veroordelingen met betrekking tot misdrijven, of inzake administratieve sancties of veiligheidsmaatregelen verboden is.
De vraag die hier echter aan de orde is, is of de verspreiding van persartikels, die noodzakelijkerwijze persoonsgegevens bevatten, via archieven op een website van een uitgever, een verwerking voor journalistieke doeleinden uitmaakt of niet. Indien die vraag positief dient te worden beantwoord, ontsnapt deze verwerking immers aan het verbod zoals voorzien in artikel 8 en dienen uitgevers niet in te gaan op het verzoek om de artikels te verwijderen aangezien artikel 12 evenmin van toepassing is.
De Rechtbank van Eerste Aanleg van Brussel heeft zich begin oktober een eerste keer over deze problematiek uitgesproken. De rechter verwijst naar de parlementaire werkzaamheden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de recente rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om de draagwijdte van de uitzondering van de verwerking voor journalistieke doeleinden te bepalen. Zo is het Hof van Justitie van mening dat archieven een belangrijke bron vormen voor het onderwijs en historisch onderzoek, en zeker deze die onmiddellijk en gratis toegankelijk worden gesteld aan het publiek. Hoewel de pers als voornaamste functie de rol van waakhond dient te spelen in een democratische samenleving, is de accessoire functie die ze vervult met het opbouwen van archieven en de terbeschikkingstelling ervan aan het publiek evenzeer van belang. De journalistieke activiteit beperkt zich niet tot het rapporteren over de actualiteit, maar draagt via het verspreiden van de informatie, ideeën, meningen en meer bepaald deze opgenomen in de archieven, bij tot het voeden van het publiek debat. Het komt er dus op aan de verspreiding van archieven van een krant niet uit te sluiten van de journalistieke activiteiten.
De rechtbank is van oordeel dat deze activiteit niet onder het verbod van artikel 8 valt en dat de uitgever in kwestie evenmin gehouden is tot de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 10 en 12, zijnde het recht op toegang en het recht op verbetering.
Ten subsidiaire titel werd door de persoon in kwestie nog ingeroepen dat deze uitzondering voor journalistieke doeleinden enkel voor een bepaalde termijn zou kunnen worden toegepast. De wetgever heeft voor wat betreft de verwerking voor journalistieke doeleinden echter geen periode bepaald waarna elke verspreiding van informatie op een anonieme wijze zou dienen te gebeuren. Bijgevolg kan artikel 4 §1, 5° van de Wet Verwerking Persoonsgegevens, dat bepaalt dat persoonsgegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren, niet langer dienen te worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verkregen of verder worden verwerkt, noodzakelijk is, niet tot gevolg hebben dat aan uitgevers de verplichting zou worden opgelegd op continue wijze persoonsgegevens in hun archieven te anonimiseren.
Uitgevers hoeven dus niet het kleinste element uit hun archiefdatabanken te wijzigen. Deze rechtelijke beslissing getuigt van gezond verstand door noch het voortbestaan van archieven in het gedrang te brengen, noch de vervalsing van de geschiedenis in de hand te werken.
Hof van Justitie verzet zich niet tegen het overmaken van persoonsgegevens van inbreukmakers door ISP’s aan rechthebbenden
5 juli 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Een aantal Zweedse uitgevers wiens luisterboeken zonder hun toestemming voor het publiek toegankelijk werden gemaakt, eisten dat Ephone, de internet service provider die de gestelde onrechtmatige uitwisseling van gegevens mogelijk maakte, de identiteit van de gebruiker van het IP-adres dat vermoedelijk werd gebruikt om de betrokken bestanden door te geven, zou overmaken. Het gerecht van eerste aanleg in Zweden heeft dit verzoek om een bevel tot mededeling toegewezen. Deze beslissing werd echter vernietigd in hoger beroep waardoor de uitgevers vervolgens hogere voorziening hebben ingesteld bij het hoogste Zweedse rechtscollege dat op haar beurt een prejudiciële vraag stelde aan het Hof van Justitie.
Het Zweedse rechtscollege vroeg zich af of Richtlijn 2006/24 (hierna Richtlijn Gegevensbewaring) in de weg staat aan de toepassing van een op Richtlijn 2004/48 (hierna Richtlijn Handhaving) gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een burgerrechtelijke procedure een internet service provider, met het oog op de identificatie van een abonnee, kan worden gelast aan een auteursrechthouder informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internet service provider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht. Dit op voorwaarde dat de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.
Het Hof is van oordeel dat de Richtlijn Gegevensbewaring enkel de verwerking en de bewaring van door aanbieders van openbare beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken gegenereerde of verwerkte gegevens betreft voor het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige criminaliteit en de verstrekking ervan aan de bevoegde nationale autoriteiten. De betrokken Zweedse nationale wettelijke regeling streeft een ander doel na dan dat van de Richtlijn Gegevensbewaring. Deze regeling heeft immers betrekking op het verstrekken van gegevens in het kader van een burgerrechtelijke procedure om een inbreuk op intellectuele eigendomsrechten te doen vaststellen ten voordele van de auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger, dat wil zeggen een particulier, en niet ten voordele van een bevoegde nationale autoriteit.
Een verzoek om mededeling van persoonsgegevens ter verzekering van de doeltreffende bescherming van auteursrechten valt volgens het Hof dan ook wegens het voorwerp ervan binnen de werkingssfeer van de Richtlijn Handhaving.
Het Hof heeft reeds in het Promusicae arrest geoordeeld dat de Richtlijn Handhaving, gelezen in samenhang met Richtlijn 2002/58 (hierna Richtlijn privacy en Elektronische communicatie), zich er niet tegen verzet dat de lidstaten de verplichting opleggen persoonsgegevens aan particulieren door te geven met het oog op de burgerrechtelijke vervolging van inbreuken op het auteursrecht, maar de lidstaten evenmin ertoe verplicht, in een dergelijke verplichting te voorzien. Indien een dergelijke verplichting echter wordt opgelegd, moet er wel een juist evenwicht tussen de verschillende grondrechten worden verzekerd.
Volgens de betrokken nationale regeling kan een bevel tot mededeling van de betrokken gegevens slecht worden gegeven indien duidelijke bewijzen van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht op een werk zijn overgelegd, de gevraagde gegevens de opsporing van een inbreuk kunnen vergemakkelijken en het belang voor de redenen voor dit bevel opweegt tegen de ongemakken of andere nadelen ervan voor degene tot wie het gericht is, of tegen enig ander daarmee strijdig belang. In deze situatie kan worden aangenomen dat een dergelijke wettelijke regeling in beginsel een juist evenwicht tussen de bescherming van het intellectuele eigendomsrecht van de auteursrechthouders en de bescherming van de persoonsgegevens van een internetabonnee of gebruiker kan waarborgen.
Het Hof concludeert bijgevolg dat de Richtlijn Privacy en Elektronische Communicatie en de Richtlijn Handhaving aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling, voor zover deze regeling de nationale rechterlijke instantie waarbij door een persoon met procesbevoegdheid een verzoek om een bevel tot mededeling van persoonsgegevens is ingediend, in staat stelt om de in het geding zijnde tegengestelde belangen af te wegen op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en daarbij terdege rekening te houden met de in het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten.
Ook in België beschikken rechthebbenden over de mogelijkheid om persoonsgegevens op te vragen om inbreukmakers te identificeren (cfr. artikel 86ter §3 Auteurswet). Op basis van dit arrest van het Hof van Justitie zou een Belgische rechter, na een concrete belangenafweging, een internet service provider kunnen verplichten persoonsgegeven over te maken op vraag van een rechthebbende.
Het volledige arrest vindt u hier.
2011 was druk jaar voor Raad voor de Journalistiek
9 maart 2012
door Flip VOETS, ombudsman Raad voor de Journalistiek
Het ziet ernaar uit dat het publiek definitief de weg heeft gevonden naar de Raad voor de Journalistiek. 2011 was dan ook het drukste jaar sedert de oprichting van de Raad. Vermoedelijk is dat mee het gevolg van de publicatie van een nieuwe code, eind 2010. De code heeft veel aandacht gekregen en hij is niet enkel voor mediamensen maar ook voor het publiek van belang. Lezers, kijkers en luisteraars vinden er immers gemakkelijk in terug wat ze van kwaliteitsjournalistiek mogen verwachten.
Bij de Raad voor de Journalistiek zijn vorig jaar 75 nieuwe klachten in ontvangst genomen. Dat is niet alleen het hoogste aantal klachten tot op heden, het betekent ook een stijging met ruim 50 % in vergelijking met het jaar voordien. Ook het aantal beslissingen van de Raad steeg naar een record. Niet minder dan 23 uitspraken en drie adviezen heeft de Raad geformuleerd, en ook dat is een gevoelige toename.
Meerdere uitspraken waren voor de Raad aanleiding om beroepsregels te verfijnen en scherp te stellen, onder meer in verband met de vereiste van wederhoor, het respect voor de privacy van slachtoffers, het zogenoemde droit à l’oubli, de toepassing van alias- en undercoverjournalistiek en het gebruik van opiniepeilingen naar aanleiding van gerechtszaken. Meerdere beslissingen van de Raad konden bovendien ook rekenen op veel mediabelangstelling, zoals de uitspraak over de publicatie van sms-berichten van gewezen premier Leterme, de uitspraak over het plagiaat van een seksuologe en meer in het algemeen de zaken waar bekende figuren bij betrokken waren: Goedele Liekens, Ilse De Meulemeester, Siegfried Bracke, Freddy Horion…
Ook het aantal vragen ging in stijgende lijn. Op het secretariaat zijn in totaal 139 inhoudelijke vragen binnengekomen over een of ander onderwerp van de journalistieke ethiek. Dat waren er 28 meer dan in 2010.
In enkele gevallen heeft de vraagstelling geleid tot een tussenkomst door de ombudsman bij het betrokken medium, zonder dat de vraagsteller daarom een formele klacht had ingediend. Zo is er na onze bemiddeling eenmaal een artikel van een website verwijderd, en werd ook een artikel op een website geanonimiseerd. Tweemaal heeft de ombudsman ook, op vraag van een betrokkene, een algemene mail verstuurd naar alle hoofdredacties met het verzoek om bepaalde gevoelige informatie met privékarakter niet te publiceren. Met genoegen konden we vaststellen dat de media met dit verzoek rekening hebben gehouden. Dit preventieve optreden van de ombudsman wordt uit de aard der zaken discreet gehouden – het gaat om de bescherming van de privacy van individuen – maar het is naar onze mening juist een van de sterke punten van een instelling zoals de Raad voor de Journalistiek. Zonder dat daar veel formaliteiten mee gepaard gaan, kunnen we zo voorkomen dat informatie die nadelig zou kunnen zijn voor betrokkenen in de openbaarheid komt.
Als ombudsman, die alle vragen en klachten als eerste onder ogen krijgt, vallen natuurlijk een aantal tendensen op. Daarom willen we nog enkele aanbevelingen doen, die de concrete dossiers overstijgen, en die meer aandacht vragen van al wie een kwaliteitspers hoog in het vaandel draagt.
- Nog te vaak komen mensen aankloppen bij de Raad, die met hun vraag of klacht geen gehoor hebben gekregen bij het betrokken medium. Hun mails of brieven werden niet beantwoord, of hun telefoongesprek werd bruusk afgebroken. Zoiets zou niet mogen voorkomen. Elk mediabedrijf zou werk moeten maken van een behoorlijke opvolging van zijn contacten met het publiek. Zoiets kan veel frustratie voorkomen. Veel lezers, kijkers en luisteraars hebben trouwens een persoonlijke band met hun medium. Net zoals dat met andere relaties het geval is, dreigen media die band te verliezen als hij niet verzorgd en onderhouden wordt.
- Na een korte onderbreking is bij De Standaard opnieuw een ombudsman actief. Een dergelijke instelling lijkt ons een ideale aanvulling op het werk dat bij de Raad voor de Journalistiek gebeurt. Terwijl de Raad voor alle media de grote principes van de goede journalistiek probeert te formuleren en daarbij ook uitspraak doet over klachten, heeft de ombudsman in het eigen medium veel meer speelruimte om concreet in te gaan op kwesties zoals stijl, onderwerpkeuze, journalistieke aanpak en dergelijke meer. Ideaal zou naar onze mening een systeem zijn waarbij er per medium een ombudsman is die op de eerste lijn staat, terwijl de Raad dan als een soort beroepsinstantie zou fungeren. Kan daar eens over worden nagedacht?
- Het internet en handige zoekmachines zoals Google stellen de privacyproblematiek in een volledig nieuw daglicht. Meerdere keren zijn we op vraag van betrokkenen tussenbeide gekomen bij internetredacties, met de vraag om naam of andere identiteitsgegevens op websites aan te passen of te verwijderen. Het gaat dan om mensen die jaren na de feiten geconfronteerd worden met het gegeven dat zij ooit in de media negatief zijn afgeschilderd, soms na een veroordeling of zelfs maar een verdenking voor relatief kleine feiten. Ook redacties zelf krijgen meer en meer dergelijke verzoeken te verwerken. De journalistiek moet op dit vlak goede afspraken maken, willen we ongelukkige wetgevende initiatieven voorkomen. Maar het moet voor journalisten ook een ethische bezorgdheid zijn om te vermijden dat mensen voor de rest van hun leven negatieve gevolgen blijven dragen van feiten uit het verleden. Veel problemen kunnen trouwens voorkomen worden door van bij de aanvang terughoudend – terughoudender dan nu het geval is – om te gaan met het geven van identiteitsgegevens zoals naam, adres of afbeelding. De richtlijn over identificatie in een gerechtelijke context, die als bijlage aan artikel 23 van de Code gehecht is, kan daarbij een goede handleiding zijn, op voorwaarde dat hij rigoureus wordt toegepast en naar de geest ervan wordt geïnterpreteerd.
Het volledige jaarverslag 2011 van de Raad van de Journalistiek vindt u hier terug.
Persvrijheid versus recht op privacy in kader van het portretrecht
27 februari 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Het portretrecht van de geportretteerde beperkt het auteursrecht van de auteur gezien de auteurswet bepaalt dat de auteur of de eigenaar van een portret niet het recht heeft het werk te reproduceren of aan het publiek mee te delen zonder toestemming van de geportretteerde (art. 10 A.W.)
Door de rechtspraak werden wel een aantal uitzonderingen op deze absolute toestemmingsvereiste geschapen in functie van de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie van het publiek. Vooral van publieke personen wordt aangenomen dat zij zich niet kunnen verzetten tegen de reproductie of publieke mededeling van hun afbeelding in het kader van de actualiteitsverslaggeving. Dit is telkens weer een moeilijke evenwichtsoefening tussen de persvrijheid enerzijds en het recht op privacy anderzijds. Welke grondrecht voorgaat, hangt af van het concrete geval.
Een mijlpaalarrest in deze materie is het arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2004 (Von Hannover I). Volgens het Hof is het bij de belangenafweging tussen de persvrijheid en het recht op privacy van doorslaggevend belang of het gaat om een foto die bijdraagt aan een publiek debat. Wordt de inbreuk op de privacy van de betrokkene gerechtvaardigd door overwegingen van publiek belang of niet? Het Hof oordeelde toen dat de foto’s gepubliceerd in de entertainmentpers een inbreuk op de privacy van Prinses Caroline van Monaco vormden omdat ze geen bijdrage leverden aan het publiek debat. Iemand die geen officiële functie uitoefent, geniet immers evenveel privacy als de gewone burger en hoeft bijgevolg geen privé foto’s te dulden in de pers.
Het Hof heeft recent op 7 februari 2012 een nieuw arrest geveld (Von Hannover II) waarin het haar eerdere arrest uit 2004 verder uitwerkt. Criteria die relevant kunnen zijn voor de belangenafweging zijn de volgende: (i) levert de uiting een bijdrage aan een publiek debat, (ii) de bekendheid van de persoon en het onderwerp van de publicatie, (iii) het gedrag in het verleden van de persoon waarover wordt bericht, (iv) de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie en (v) de omstandigheden waaronder de foto’s worden genomen.
Belangrijk aan dit arrest is dat het Hof benadrukt hierbij dat het niet voldoen aan een of meerdere van de criteria niet meteen betekent dat een publicatie onrechtmatig is. Bovendien wordt een vrij ruime interpretatie gegeven van wat bijdraagt aan een publiek debat en is het al dan niet uitoefenen van officiële functies niet bepalend om te beslissen of de publicatie onrechtmatig is. Zo kan de Koninklijke familie gefotografeerd worden als onderdeel van een publiek debat, ook al zijn ze op vakantie. Ook al oefenen ze geen officiële functies (bv. Prinses Caroline) uit, het zijn bekende figuren en in die hoedanigheid moeten zij meer dulden dan de gewone burger. Een belangrijk arrest dus dat de entertainmentpers heel wat meer ademruimte geeft dan het eerdere arrest uit 2004.
Het volledige arrest vindt u hier.
Europa gaat voor betere databescherming op internet
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
De huidige Europese Richtlijn Databescherming dateert van 1995, toen het internetlandschap nog in haar kinderschoenen stond. Hoog tijd dus, aldus de Europese Commissie, om de regelgeving inzake databescherming aan te passen aan de huidige maatschappelijke en technologische evoluties.
Een verordening als regelgevend instrument zal een einde stellen aan de huidige versnippering van nationale wetgeving. Deze verordening zal rechtstreeks van toepassing zijn op alle lidstaten en op alle ondernemingen die producten en diensten aanbieden aan consumenten in de Europese Unie, zelfs als hun servers buiten de Europese Unie gelokaliseerd zijn.
Het uitgangspunt van de nieuwe regelgeving is burgers beter te beschermen en hen meer controle te verschaffen over hun persoonsgegevens. De ontwerpverordening Databescherming die de Europese Commissie heeft aangenomen op 25 januari 2012 bepaalt dat de toestemming die de betrokkene dient te geven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens specifiek en expliciet moet zijn. Dit gaat verder dan de huidige regelgeving die zegt dat de toestemming ondubbelzinnig kan zijn. Ondubbelzinning houdt immers in dat in bepaalde gevallen een impliciete toestemming mogelijk is.
Wat direct marketing voor commerciële doeleinden betreft, essentieel voor het in stand houden van een lezerspubliek en het vinden van nieuwe lezers, geldt deze vereiste van voorafgaande toestemming niet. Wel moet de verantwoordelijke voor de verwerking een rechtmatig belang hebben en moet de betrokkene zich kosteloos en eenvoudig kunnen verzetten tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens voor direct marketing doeleinden.
De ontwerpverordening voorziet ook in een “right to be forgotten”. De burger heeft het recht zijn toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens in te trekken waardoor de verantwoordelijke voor de verwerking verplicht wordt de gegevens te verwijderen. Europees Commissaris Viviane Reding heeft wel duidelijk onderstreept dat dit recht geen absoluut recht is. Er zijn gevallen waar er een legitiem en wettelijk gerechtvaardigd belang is om persoonsgegevens bij te houden in een databank. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van krantenarchieven. Het recht om vergeten te worden, kan niet tot gevolg hebben dat de geschiedenis wordt hertekend of gewist.
De volledige ontwerpverordening vindt u hier.
Europese ontwerpverordening databescherming
26 januari 2012
Naar aanleiding van de ontwerpverordening Databescherming die gisteren 25 januari 2012 door de Europese Commissie werd aangenomen, benadrukt Vlaamse Nieuwsmedia het belang van (i) een duidelijke uitzondering voor verwerking voor journalistieke doeleinden en (ii) van direct marketing voor de perssector met het oog op het behoud van persvrijheid en mediapluralisme. Vlaamse Nieuwsmedia sluit zich zo aan bij de standpunten van de Europese associaties ENPA (European Newspaper Publishers’ Association) en EMMA (European Magazine Media Association).
Er werden in dit voorstel een aantal stappen in de goede richting gezet:
- De uitzondering voor dataverwerking voor journalistieke doeleinden werd uitgebreid en steviger verankerd (cfr. Art. 80). We pleiten ervoor dat deze uitzonderingsregels een bindend karakter krijgen. Het is essentieel dat de uitzonderingen voor dataverwerking voor journalistieke doeleinden rechtstreeks bindend zijn voor de lidstaten.
- Direct marketing is mogelijk zonder dat hiervoor een voorafgaande toestemming is vereist. Voorwaarden voor het verwerken van gegevens in het kader van direct marketing zijn nu het rechtmatig belang van de gegevensbeheerder enerzijds en het recht om bezwaar te uiten door diegene wiens gegevens worden aangewend anderzijds (cfr. Art. 89). Direct marketing is essentieel voor de verdeling van perspublicaties, het in stand houden van een lezerspubliek en het vinden van nieuwe lezers. (Volgens ENPA hangt in Europa ongeveer 40% van de vespreiding van abonnementen af van geadresseerde direct marketingacties via mail zonder voorafgaande toestemming van de ontvanger).
Vlaamse Nieuwsmedia waardeert samen met ENPA de zoektocht van vice-voorzitter Reding naar een evenwicht tussen het fundamentele recht op privacy en het rechtmatige belang van ondernemingen om gegevens te verwerken bij de uitoefening van hun economische activiteiten.
Het perbericht van de Europese Commissie leest u hier.