Naar een recht van antwoord online?
11 februari 2019
De Commissie Transversale aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden van de Senaat wordt verzocht een informatieverslag betreffende het recht van antwoord op het internet op te stellen. De huidige wetgeving is verouderd in die zin dat de regeling die van toepassing is, verschilt naargelang van het betrokken medium en geen bepalingen omvat inzake het recht van antwoord online.
Het doel van het informatieverslag is dan ook enerzijds een oproep te doen tot modernisering van de wetgeving en tot harmonisering van de toepasselijke rechtsregels en anderzijds een alternatieve oplossing te overwegen voor de geringe doeltreffendheid van de procedure in geval van weigering of laattijdige of zelfs niet-conforme publicatie van het antwoord.
Deze problematiek heeft de afgelopen jaren aanleiding gegeven tot discussie en verschillende wetsvoorstellen in opvolging van het debat van de werkgroep over het recht van antwoord die werd opgericht bij het Observatorium van de rechten op het internet en dat geleid heeft tot de goedkeuring op 5 september 2006 van advies nr. 5 over het recht van antwoord in de media.
De Commissie Transversale bevoegdheden is eind november haar werkzaamheden rond het informatierapport betreffende het recht van antwoord gestart met een aantal hoorzittingen. O.a. vertegenwoordigers van VVJ, AJP, Raad voor de Journalistiek, VRT, Media 21, academici en experten werden hierop uitgenodigd. Op maandag 4 februari 2019 kwamen de krantenuitgevers aan de beurt. U vindt hier de presentatie van Vlaamse Nieuwsmedia.
Weldra btw-nulatarief voor digitale kranten?
14 november 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Sinds 1971 genieten kranten en periodieke publicaties met een algemene informatieve strekking die ten minste achtenveertig maal per jaar verschijnen van een btw-nultarief.
De toepassingsvoorwaarden van dit btw-nultarief worden toegelicht in aanschrijving nr. 82 van 15 december 1970, gewijzigd door aanschrijving nr. 21 van 30 september 1993. Deze voorwaarden hebben betrekking op de aard van de verspreide informatie en de periodiciteit van de uitgave. Geen van beide btw-aanschrijvingen spreekt over het medium waarmee de informatie moet worden verspreid.
Minister van Financiën Vanackere heeft dan ook een brief overgemaakt aan Europees Commissaris Semeta, bevoegd voor fiscaliteit, waarin hij zijn voornemen heeft bekendgemaakt om het bestaande btw-nultarief niet enkel toe te passen op gedrukte kranten, maar ook op hun digitale versie. Daarbij gaat het niet over websites, maar over exacte replica’s van kranten die de lezer op zijn computer, iPad of andere toestellen raadpleegt.
Minister Vanackere stelt dat de toepassing van het nultarief op digitale versie van printmedia een verduidelijking van de bestaande regeling is. In een technologieneutrale benadering staat de informatie immers los van het medium waarmee ze wordt verspreid. Het blijft in essentie gaan om de verspreiding van informatie die voor een groot publiek bestemd is, die door het auteursecht is beschermd en voor de lezer gepaard gaat met de specifieke beleving van het lezen van een krant. Het is logisch dat in een concurrentiële omgeving gelijkaardige goederen en diensten onder eenzelfde fiscaal regime vallen.
Deze verduidelijking van de bestaande regelgeving is een hart onder de riem voor de sector die, naast de impact van de economische crisis, ook te kampen heeft met een grondige verschuiving van de leesgewoonten. Vandaag leest nog één Belg op twee elke dag zijn gedrukte publicatie, maar steeds meer mensen kopen daarnaast hun krant in digitale vorm met een iPad of een ander toestel. Met dit initiatief neemt de minister een belangrijke belemmering weg voor innovatie in de perssector en biedt hij de sector een toekomst waarin uitgevers kunnen blijven inzetten op kwaliteit en nieuwe technologie in het belang van de lezer.
Aanbevelingen European Media Futures Forum
5 juli 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Het European Media Futures Forum werd in december 2011 gelanceerd door Europees commissaris Neelie Kroes en bestaat een uit een twintigtal personen uit de content industrie, de distributie en de technologiesector. Dit forum had tot doel de toekomst van de media te analyseren tegen de achtergrond van de huidige economische crisis en de internetrevolutie en de rol van de media te vrijwaren in een steeds meer convergerend medialandschap.
Het Media Futures Forum heeft eind juni haar aanbevelingen opgesteld voor de Europese Commissie. Deze moeten een einde moeten maken aan de onduidelijke situatie waarin de media vandaag op het internet over(leven) en tekenen op die manier de pijlers van het Europese mediabeleid van de komende jaren uit.
Een van de belangrijkste aanbevelingen die het door het forum werden gemaakt, is het feit dat de bestaande btw-tarieven in de offline en online wereld moeten worden gealigneerd om de creatie van kwalitatieve content te stimuleren. En omwille van de belangrijke rol die de media en de pers spelen in democratische Europese maatschappijen dient deze alignering aan het laagste tarief te gebeuren. Op die manier zou een einde worden gemaakt aan de evidente discriminatie die er vandaag de dag bestaat tussen lezers afhankelijk van de drager die ze hebben gekozen.
Even belangrijk is dat in het nieuwe ecosysteem er sprake moet zijn van een billijke vergoeding voor het verspreiden van content van derden. Het forum gelooft sterk in innovatie en nieuwe businessmodellen, maar kwaliteitscontent kan slechts blijven geproduceerd worden als de compensatie ervan billijk wordt verdeeld onder de verschillende spelers van de waardeketen. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor een algemeen gezond businessklimaat en om kwaliteitsjournalistiek blijvend te kunnen ondersteunen.
Het door het Media Futures Forum verspreide document met de acht aanbevelingen vindt u hier.
Geen verbod op online adverteren n.a.v. komende gemeenteraadsverkiezingen
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Politieke partijen of kandidaten mogen in de aanloop van de verkiezingen geen campagne voeren via commerciële reclamespots op radio en televisie en in bioscopen. Met betrekking tot de federale verkiezingen werd in 2007 deze bepaling in de wet van 4 juli 1989 betreffende de federale verkiezingen aangepast in die zin dat ook betalende boodschappen op internet onder dit verbod vallen.
Op 30 april 2007 heeft de controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen commentaar en aanbevelingen gegeven met betrekking tot de interpretatie van deze wetswijziging naar aanleiding van de federale parlementsverkiezingen van 10 juni 2007: “Dit verbod heeft een algemene draagwijdte. Sinds 28 maart 2007 is het gebruik van het internet voor verkiezingspropaganda expliciet bij wet geregeld. Er geldt sindsdien dus een verbod op de betalende verspreiding van verkiezingspropaganda op het internet. Dit verbod sluit evenwel niet uit dat partijen en kandidaten op hun eigen websites of andere niet betalende sites, verkiezingspropaganda mogen voeren, zelfs met door commerciële firma’s gerealiseerde spots. In dit laatste geval moeten de daarvoor gedane kosten inzake aanmaak en hosting wel worden aangegeven.”
Sinds 2009 geldt dit verbod van betalende boodschappen op internet ook voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement. Tijdens de drie maanden die de datum van de verkiezingen voorafgaan, mogen politieke partijen en kandidaten, evenals derden die propaganda wensen te maken voor politieke partijen of kandidaten, geen commerciële reclamespots op radio, televisie en in bioscopen alsmede betalende boodschappen op internet voeren, aldus artikel 5 §1 5° van de wet van 19 mei 1994.
Het decreet van 8 juli 2011 houdende de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen bepaalt in artikel 194 echter alleen dat tijdens de drie maanden die aan de datum van de verkiezingen voorafgaan, de politieke partijen en de kandidaten, evenals derden die propaganda wensen te maken voor politieke partijen of kandidaten, geen commerciële reclamespots op radio, televisie en in bioscopen mogen voeren. De uitbreiding van het verbod naar betalende boodschappen op internet werd met andere woorden niet ingevoerd bij de in 2011 nieuw aangenomen kieswet met betrekking tot de lokale en provinciale verkiezingen.
Er kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dat in de komende drie maanden die de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober voorafgaan, bij gebreke aan andersluidende bepaling, politieke partijen of kandidaten online mogen adverteren.
Hof van Cassatie verklaart artikel 25 G.W. van toepassing op internet
12 april 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Dient een strafbare mening die wordt verspreid via het internet aan hetzelfde regime als dat van de traditionele (druk)pers te worden onderworpen? Ja, luidt het antwoord.
De rechtspraak, met uitzondering van het Hof van Cassatie, was hier al geruime tijd van overtuigd. Uit een evaluatie van tien jaar rechtspraak (1999 2009) bleek immers dat de lagere hoven en rechtbanken quasi unaniem van oordeel zijn dat meningen die via het internet worden verspreid, dienen te worden beschouwd als geschriften en een drukpersmisdrijf uitmaken, hoewel ze stricto sensu niet werden gedrukt door middel van de drukpers.
Het Hof van Cassatie heeft nu middels twee recente arresten de laatste twijfel weggenomen door te oordelen dat websites, blogs en internetfora voortaan dienen te worden beschouwd als drukpers.
Het middel dat ervan uitgaat dat enkel de vermenigvuldiging en verspreiding van een strafbare meningsuiting door gedrukte geschriften een drukpersmisdrijf kan opleveren, faalt naar recht, aldus het Hof van Cassatie in haar arrest van 6 maart 2012. In een tweede arrest van dezelfde datum verduidelijkt het Hof dat een drukpersmisdrijf een strafbare meningsuiting vereist in een tekst die vermenigvuldigd is door een drukpers of een gelijkaardig procedé. Volgens het Hof vormt een digitale verspreiding een dergelijk gelijkaardig procedé.
Het Hof verduidelijkt verder nog dat de door het drukpersmisdrijf vereiste strafbare meningsuiting in de betekenis die de Grondwet aan die uitdrukking hecht, elke mening of opinie is. Het is niet noodzakelijk dat deze mening enige maatschappelijke relevantie of gewicht heeft. Het Hof herbevestigt zodoende haar eerdere rechtspraak dat een simpele belediging of een persoonlijke discussie hier dus ook onder valt.
De gevolgen van deze arresten zijn niet gering. De gelijkstelling van elektronische geschriften met papieren geschriften doet vragen rijzen naar de toepasselijkheid van de regel van de getrapte verantwoordelijkheid op het internet en de bevoegdheden van het Hof van Assisen inzake (druk)persmisdrijven.
De arresten van het Hof van Cassatie vindt u hier en hier.
Meer info vindt u hier: S. MAMPAEY, E. WERKERS, “Drukpersmisdrijven in de digitale informatiemaatschappij: tijd om te bezinnen over de toekomst van art. 25 G.W.”, A&M 2010/2, 150-165.
Hof van Justitie spreekt zich uit over forumshopping bij internetpublicaties
21 november 2011
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Een uitgever van een gedrukte perspublicatie kan in verschillende landen worden aangeklaagd wanneer iemands eer of goede naam wordt aangetast door de publicatie. De benadeelde heeft immers de keuze om naar de rechter te stappen van het land waar de uitgever is gevestigd of deze van een land waar de publicatie werd verspreid. In het laatste geval kan de benadeelde partij wel enkel de schade vorderen die is opgetreden in dat land en niet de volledige schade
.
Hoe zit het nu met publicaties die worden verspreid via het internet? Kan de benadeelde in dit geval de uitgever in elk mogelijk land aanklagen aangezien het internet wereldwijd te raadplegen valt? Zowel het Bundesgerichtshof in Duitsland als het Tribunal de Grand Instance in Frankrijk werden met deze vragen geconfronteerd en besloten hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.
Het Hof oordeelde op 25 oktober 2011 dat een publicatie op het internet zich onderscheidt van een tot een bepaald gebied beperkte verspreiding van een gedrukte publicatie doordat de publicatie door een onbepaald aantal internetgebruikers overal ter wereld onmiddellijk kan worden geraadpleegd. Deze wereldwijde verspreiding kan volgens het Hof desgevallend de aantasting van iemands eer of goede naam vergroten. Bovendien maakt het internet het veel moeilijker om de plaats(en) aan te wijzen waar de schade optreedt.
Dit doet het Hof besluiten dat een benadeelde van een publicatie op internet de uitgever niet enkel kan aanklagen voor de rechter van het land waar de uitgever is gevestigd (voor de volledige schade) of van een land waar de publicatie werd verspreid (voor de schade opgetreden in dat land), maar ook voor de rechter van het land waar het slachtoffer het centrum van zijn belangen heeft, zijnde zijn gewone verblijfplaats én dit voor de volledige op het grondgebied van de Europese Unie berokkende schade.
Het Hof maakt verder nog een belangrijke precisering aangaande de Richtlijn Elektronische Handel. Volgens het Hof verzet het principe van het vrij verkeer van diensten er zich in beginsel tegen dat de verlener van een dienst van de elektronische handel in de ontvangende lidstaat wordt onderworpen aan strengere eisen dan die voorzien in de wetgeving van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is. Hieruit dient te worden afgeleid dat een uitgever die wordt gedagvaard voor een aantasting van iemands eer of goede naam in een ander land dan zijn land van vestiging, kan eisen dat geen privacyregels worden toegepast die strenger zijn dan de wetgeving in eigen land. Het volledige arrest vindt u hier.