Auteursrecht versus het recht op vrijheid van meningsuiting: EHRM spreekt zich voor het eerst uit
18 februari 2013
Over de verhouding tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting is al heel wat inkt gevloeid. Beide rechten zijn niet absoluut en kunnen aan beperkingen worden onderworpen. Zo voorziet het auteursrecht zelf in een aantal beperkingen, met name de in de auteurswet voorziene uitzonderingen waar geen toestemming van de rechthebbende voor moet worden verkregen. Vele van deze uitzonderingen, het citaatrecht of de parodie bijvoorbeeld, zijn ingegeven door het recht op vrijheid van meningsuiting. Er kan bijgevolg gesteld worden dat het auteursrecht door middel van deze beperkingen reeds rekening houdt met het recht op vrijheid van meningsuiting. In welke mate het recht op vrijheid van meningsuiting het auteursrecht nog kan beperken, naast deze reeds in de auteurswet voorziene beperkingen, is echter een ingewikkeldere kwestie.
Traditioneel gaat men ervan uit dat het auteursrecht niet extern kan worden getoetst aan het recht op vrijheid van meningsuiting, juist omwille van het feit dat het auteursrecht intern reeds voldoende rekening houdt met de vrije meningsuiting. Een standpunt dat overigens gevolgd wordt door het Hof van Cassatie. Het Hof oordeelde op 25 september 2003 immers dat het recht op vrijheid van meningsuiting het beschermingsmechanisme zoals uitgewerkt in de auteurswet onverlet laat. De in de auteurswet geboden bescherming aan de maker van een werk doet op geen enkele wijze afbreuk aan het recht op de vrijheid van meningsuiting van een ander, aldus het Hof.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich onlangs op 10 januari 2013 voor het eerst uitgesproken over de verhouding tussen het auteursrecht en de vrijheid van meningsuiting en is duidelijk een andere mening toegedaan. Het EHRM is immers van oordeel dat een veroordeling op basis van het auteursrecht voor het reproduceren of het mededelen van auteursrechtelijk beschermde content, in bepaalde gevallen beschouwd kan worden als een inbreuk op het recht van vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke veroordeling moet dan ook aan welbepaalde eisen voldoen, i.e. zij moet conform artikel 10§2 EVRM bij wet voorzien zijn, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel nastreven. Hoe die afweging tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting moet worden gemaakt, is voorlopig nog onduidelijk. Het Hof heeft het immers nagelaten hiervoor in deze uitspraak duidelijke criteria te bepalen.
Deze uitspraak van het Europees Hof heeft als voornaamste consequentie dat er een afweging dient te gebeuren tussen beide rechten, daar waar voorheen de inbreuk op het auteursrecht op zichzelf voldoende was en niet werd afgewogen tegen andere rechten. De volledige uitspraak van het EHRM vindt u hier.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Weldra duidelijkheid inzake hyperlinking?
In een eerdere nieuwsbrief berichtten we reeds dat de Rechtbank van Amsterdam voor het eerst in de Nederlandse rechtspraak oordeelde dat een hyperlink in bepaalde specifieke omstandigheden een auteursrechtelijke inbreuk oplevert. Op basis van door het Hof van Justitie uiteengezette criteria in twee zaken over naburige rechten (SFC en Phonographic Performance van 15 maart 2012) oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een mededeling aan het publiek gezien met kennis van zaken gelinkt werd naar auteursrechtelijk beschermde content, hierdoor een nieuw publiek bereikt werd en er sprake is van een winstoogmerk.
Het is momenteel koffiedik kijken of het Hof van Justitie zelf dezelfde criteria zou toepassen in een auteursrechtelijke zaak rond hyperlinking. Enige verduidelijking zit er weldra aan te komen. Het Zweedse Hof van Beroep heeft immers een aantal interessante prejudiciële vragen inzake hyperlinking gesteld. In casu gaat het om vier journalisten van een Zweedse krant die een passende vergoeding eisen van de zoek- en aggregatiedienst Retriever omdat deze laatste zonder toestemming naar hun artikels op de krantenwebsite linkt.
Het Zweedse Hof van Beroep verzoekt het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- Is sprake van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer iemand anders dan de houder van het auteursrecht op een bepaald werk, op zijn website een aanklikbare link plaatst naar het werk?
- Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant of het werk waarnaar de link verwijst, geplaatst is op een website op het internet waartoe iedereen zonder beperkingen toegang heeft dan wel of de toegang op enige wijze is beperkt?
- Moet bij de beantwoording van de eerste vraag onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, wordt getoond op een andere website, en gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, aldus wordt getoond dat de indruk wordt gewekt dat het op dezelfde website verschijnt?
- Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip “mededeling aan het publiek” een groter aantal handelingen te verstaan dan welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1 van richtlijn 2001/29?
Het Hof zal dus binnen afzienbare tijd moeten oordelen en duidelijkheid bieden of hyperlinken een mededeling aan het publiek uitmaakt en bijgevolg toestemming vereist. De European Copyright Society, een groep van prominente academici uit verschillende Europese landen, is alvast van mening dat hyperlinken niet kan worden beschouwd als een mededeling aan het publiek. Hyperlinken is eigen aan de werking van het internet. Dit reguleren zou de werking van het internet en bijgevolg de toegang tot informatie en de vrijheid van meningsuiting te fel belemmeren. Hun volledige advies vindt u hier.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Europees Parlement keurt voorstel Richtlijn verweesde werken goed
3 oktober 2012
Door Sandrien Mampaey, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Verweesde werken zijn auteursrechtelijk beschermde werken zoals kranten, magazines, boeken of audiovisuele werken die zich in de collecties van een bibliotheek, onderwijsinstelling, museum, archief, erfgoedinstelling of publieke omroeporganisatie bevinden en waarvan de rechthebbende niet bekend of onvindbaar is.
Een auteursrechtelijk beschermd werk mag slechts publiek meegedeeld of gereproduceerd worden nadat men de voorafgaandelijke toestemming van de rechthebbende heeft verkregen. In het geval dat de rechthebbende niet bekend of onvindbaar is, kan moeilijk aan deze voorwaarde worden voldaan, hetgeen de digitale terbeschikkingstelling van het cultureel erfgoed afremt.
Op 13 september stemde het Europese Parlement dan ook voor het voorstel van Richtlijn betreffende bepaalde toegelaten gebruiken van verweesde werken waardoor bibliotheken en andere instellingen verweesde werken uit hun collectie mogen digitaliseren en online publiek meedelen zonder het auteursrecht te schenden.
Wanneer geconfronteerd met een mogelijk verweesd werk dient er in het land waar het werk voor het eerst is verschenen een zorgvuldig onderzoek te worden gedaan naar de rechthebbende alvorens het werk digitaal kan worden gereproduceerd. Dit zorgvuldig onderzoek dient te goeder trouw te worden uitgevoerd door een bibliotheek, onderwijsinstelling, museum, archief, erfgoedinstelling of publieke omroeporganisatie.
Als de rechthebbende niet bekend of onvindbaar is, wordt het werk verweesd verklaard voor de hele Europese Unie waardoor het werk zonder voorafgaande toestemming gedigitaliseerd en online kan worden meegedeeld tot de rechthebbende gevonden wordt. De rechthebbende van een werk dat als verweesd wordt beschouwd, heeft immers te allen tijde de mogelijkheid een einde te stellen aan de verweesde status van het werk.
De verweesde werken mogen enkel voor niet-commerciële doeleinden worden gereproduceerd met het oog op digitalisering, indexering, catalogiseren, bewaring en publieke mededeling. Met uitzondering van de kosten die een instelling dient te maken voor het digitaliseren van de werken mogen geen inkomsten worden gegenereerd.
Private kranten-, magazine- of boekenuitgevers kunnen zich, in tegenstelling tot de publieke omroeporganisaties, niet beroepen op deze richtlijn voor het publiek mededelen van verweesde werken die zich in hun archief of collectie bevinden.
De tekst zal als basis dienen voor de besprekingen en de goedkeuring van de definitieve tekst in de Raad van Ministers.
De volledige tekst vindt u hier.
Europees Hof van Justitie zegt neen tegen algemene filtersystemen
27 februari 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
In een eerdere nieuwsbrief bogen we ons reeds over de vraag in hoeverre internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor auteursrechtelijk beschermd materiaal op hun netwerk. In de door Sabam aangespannen rechtszaak tegen Scarlet stelde het Hof van Beroep immers aan het Hof van Justitie de vraag of nationale rechters bevoegd zijn om aan internet access providers de verplichting op te leggen het peer-to-peer verkeer van haar klanten te controleren en om bij eventuele auteursrechtelijke inbreuken de overdracht van deze bestanden te blokkeren.
Het Hof van Justitie heeft intussen op 24 november 2011 geoordeeld dat het Unierecht niet toelaat dat een nationale rechter een internet access provider verplicht een filtersysteem in te voeren om het illegaal downloaden van bestanden te voorkomen. Het rechtelijk bevel dat Scarlet verplicht actief toezicht te houden op alle gegevens van haar klanten teneinde elke toekomstige auteursrechtelijke inbreuk te voorkomen, legt een door de Richtlijn Elektronische Handel verboden algemene toezichtverplichting op. Dergelijk rechtelijk bevel respecteert evenmin het juiste evenwicht dat dient te worden gehandhaafd tussen enerzijds het intellectueel eigendomsrecht en anderzijds de vrijheid van ondernemen, het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid om informatie te ontvangen of te verstrekken.
Tegen Netlog, een exploitant van een sociale netwerksite, werd door Sabam een gelijkaardige zaak aangespannen. Gebruikers kunnen op hun profiel immers audio- en videofragmenten plaatsen en beschikbaar stellen aan andere gebruikers zonder dat Sabam hiervoor toestemming heeft verleend en zonder dat Netlog daarvoor een vergoeding heeft betaald. Sabam eiste ook in deze zaak dat Netlog met onmiddellijke ingang elke onrechtmatige beschikbaarstelling staakte. De Rechtbank van Eerste Aanleg stelde ook hier aan het Hof een prejudiciële vraag. Het Hof oordeelde op 16 februari 2012 dat hosting provider, zoals in casu een exploitant van een sociale netwerksite, evenmin kan worden verplicht voor al zijn gebruikers een algemeen filtersysteem te installeren om te voorkomen dat muziek- en audiovisuele werken onrechtmatig worden gebruikt. Een filtersysteem zou immers inhouden dat een hosting provider uit al de bestanden die de gebruikers van zijn diensten op hun servers opslaan, de bestanden moet selecteren die auteursrechtelijk beschermde werken kunnen bevatten. Vervolgens zou de hosting provider moeten bepalen welke van deze bestanden op illegale wijze worden opgeslagen en voor het publiek beschikbaar worden gesteld en tenslotte die beschikbaarheidstelling blokkeren. Een dergelijk algemeen toezicht door de hosting provider op de informatie die bij hem wordt opgeslagen, laat de Richtlijn inzake Elektronische Handel niet toe.
Het Hof brengt in herinnering dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties, in het kader van de ter bescherming van auteursrechthebbenden vastgestelde maatregelen, een juist evenwicht moeten verzekeren tussen de bescherming van het auteursrecht van een houder daarvan en de bescherming van de grondrechten van personen die door dergelijke maatregelen worden geraakt.
Uit de rechtspraak van het Hof dient te worden geconcludeerd dat de vrijstelling van aansprakelijkheid zoals voorzien in de Richtlijn Elektronische handel voor loutere doorgifte van informatie door internet access providers en voor hosting providers die op verzoek van gebruikers bestanden opslaan op hun servers onverkort van kracht blijft. Een nationale rechter kan geen maatregel opleggen om preventief al het elektronische verkeer zonder beperking in de tijd te filteren.
De volledige uitspraak Scarlet/Sabam vindt u hier.
De volledige uitspraak Sabam/Netlog vindt u hier.
Europa gaat voor betere databescherming op internet
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
De huidige Europese Richtlijn Databescherming dateert van 1995, toen het internetlandschap nog in haar kinderschoenen stond. Hoog tijd dus, aldus de Europese Commissie, om de regelgeving inzake databescherming aan te passen aan de huidige maatschappelijke en technologische evoluties.
Een verordening als regelgevend instrument zal een einde stellen aan de huidige versnippering van nationale wetgeving. Deze verordening zal rechtstreeks van toepassing zijn op alle lidstaten en op alle ondernemingen die producten en diensten aanbieden aan consumenten in de Europese Unie, zelfs als hun servers buiten de Europese Unie gelokaliseerd zijn.
Het uitgangspunt van de nieuwe regelgeving is burgers beter te beschermen en hen meer controle te verschaffen over hun persoonsgegevens. De ontwerpverordening Databescherming die de Europese Commissie heeft aangenomen op 25 januari 2012 bepaalt dat de toestemming die de betrokkene dient te geven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens specifiek en expliciet moet zijn. Dit gaat verder dan de huidige regelgeving die zegt dat de toestemming ondubbelzinnig kan zijn. Ondubbelzinning houdt immers in dat in bepaalde gevallen een impliciete toestemming mogelijk is.
Wat direct marketing voor commerciële doeleinden betreft, essentieel voor het in stand houden van een lezerspubliek en het vinden van nieuwe lezers, geldt deze vereiste van voorafgaande toestemming niet. Wel moet de verantwoordelijke voor de verwerking een rechtmatig belang hebben en moet de betrokkene zich kosteloos en eenvoudig kunnen verzetten tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens voor direct marketing doeleinden.
De ontwerpverordening voorziet ook in een “right to be forgotten”. De burger heeft het recht zijn toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens in te trekken waardoor de verantwoordelijke voor de verwerking verplicht wordt de gegevens te verwijderen. Europees Commissaris Viviane Reding heeft wel duidelijk onderstreept dat dit recht geen absoluut recht is. Er zijn gevallen waar er een legitiem en wettelijk gerechtvaardigd belang is om persoonsgegevens bij te houden in een databank. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van krantenarchieven. Het recht om vergeten te worden, kan niet tot gevolg hebben dat de geschiedenis wordt hertekend of gewist.
De volledige ontwerpverordening vindt u hier.
Europese ontwerpverordening databescherming
26 januari 2012
Naar aanleiding van de ontwerpverordening Databescherming die gisteren 25 januari 2012 door de Europese Commissie werd aangenomen, benadrukt Vlaamse Nieuwsmedia het belang van (i) een duidelijke uitzondering voor verwerking voor journalistieke doeleinden en (ii) van direct marketing voor de perssector met het oog op het behoud van persvrijheid en mediapluralisme. Vlaamse Nieuwsmedia sluit zich zo aan bij de standpunten van de Europese associaties ENPA (European Newspaper Publishers’ Association) en EMMA (European Magazine Media Association).
Er werden in dit voorstel een aantal stappen in de goede richting gezet:
- De uitzondering voor dataverwerking voor journalistieke doeleinden werd uitgebreid en steviger verankerd (cfr. Art. 80). We pleiten ervoor dat deze uitzonderingsregels een bindend karakter krijgen. Het is essentieel dat de uitzonderingen voor dataverwerking voor journalistieke doeleinden rechtstreeks bindend zijn voor de lidstaten.
- Direct marketing is mogelijk zonder dat hiervoor een voorafgaande toestemming is vereist. Voorwaarden voor het verwerken van gegevens in het kader van direct marketing zijn nu het rechtmatig belang van de gegevensbeheerder enerzijds en het recht om bezwaar te uiten door diegene wiens gegevens worden aangewend anderzijds (cfr. Art. 89). Direct marketing is essentieel voor de verdeling van perspublicaties, het in stand houden van een lezerspubliek en het vinden van nieuwe lezers. (Volgens ENPA hangt in Europa ongeveer 40% van de vespreiding van abonnementen af van geadresseerde direct marketingacties via mail zonder voorafgaande toestemming van de ontvanger).
Vlaamse Nieuwsmedia waardeert samen met ENPA de zoektocht van vice-voorzitter Reding naar een evenwicht tussen het fundamentele recht op privacy en het rechtmatige belang van ondernemingen om gegevens te verwerken bij de uitoefening van hun economische activiteiten.
Het perbericht van de Europese Commissie leest u hier.
Brussels Press Café
9 december 2011
Tijdens het eerste Press Café op 8 december 2011 in de Press Club in hartje Brussel trok de Europese crisis en de rol van journalisten de aandacht. Derek BLYTH, voormalig hoofdredacteur van The Bulletin, vroeg de mening van Europees parlementslid Annemie NEYTS en Dominiek CLAES, hoofd economie bij Het Belang van Limburg.
Vragen als “Hebben nieuwsmakers gefaald in hun rol van watchdog?”, “Is het Europese verhaal nog populair bij de nationale redacties?”en “Doet de pers voldoende opdat de lezer het Europese crisiverhaal begrijpt?” kwamen aan bod.
Hof van Justitie spreekt zich uit over forumshopping bij internetpublicaties
21 november 2011
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Een uitgever van een gedrukte perspublicatie kan in verschillende landen worden aangeklaagd wanneer iemands eer of goede naam wordt aangetast door de publicatie. De benadeelde heeft immers de keuze om naar de rechter te stappen van het land waar de uitgever is gevestigd of deze van een land waar de publicatie werd verspreid. In het laatste geval kan de benadeelde partij wel enkel de schade vorderen die is opgetreden in dat land en niet de volledige schade
.
Hoe zit het nu met publicaties die worden verspreid via het internet? Kan de benadeelde in dit geval de uitgever in elk mogelijk land aanklagen aangezien het internet wereldwijd te raadplegen valt? Zowel het Bundesgerichtshof in Duitsland als het Tribunal de Grand Instance in Frankrijk werden met deze vragen geconfronteerd en besloten hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.
Het Hof oordeelde op 25 oktober 2011 dat een publicatie op het internet zich onderscheidt van een tot een bepaald gebied beperkte verspreiding van een gedrukte publicatie doordat de publicatie door een onbepaald aantal internetgebruikers overal ter wereld onmiddellijk kan worden geraadpleegd. Deze wereldwijde verspreiding kan volgens het Hof desgevallend de aantasting van iemands eer of goede naam vergroten. Bovendien maakt het internet het veel moeilijker om de plaats(en) aan te wijzen waar de schade optreedt.
Dit doet het Hof besluiten dat een benadeelde van een publicatie op internet de uitgever niet enkel kan aanklagen voor de rechter van het land waar de uitgever is gevestigd (voor de volledige schade) of van een land waar de publicatie werd verspreid (voor de schade opgetreden in dat land), maar ook voor de rechter van het land waar het slachtoffer het centrum van zijn belangen heeft, zijnde zijn gewone verblijfplaats én dit voor de volledige op het grondgebied van de Europese Unie berokkende schade.
Het Hof maakt verder nog een belangrijke precisering aangaande de Richtlijn Elektronische Handel. Volgens het Hof verzet het principe van het vrij verkeer van diensten er zich in beginsel tegen dat de verlener van een dienst van de elektronische handel in de ontvangende lidstaat wordt onderworpen aan strengere eisen dan die voorzien in de wetgeving van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is. Hieruit dient te worden afgeleid dat een uitgever die wordt gedagvaard voor een aantasting van iemands eer of goede naam in een ander land dan zijn land van vestiging, kan eisen dat geen privacyregels worden toegepast die strenger zijn dan de wetgeving in eigen land. Het volledige arrest vindt u hier.
Europees Parlement pleit voor een aanpassing van het btw-tarief
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Europees Parlement pleit voor een aanpassing van het btw-tarief voor langs elektronische weg verkochte kra
nten
Daar waar een papieren krant vandaag de dag in ons land het nultarief geniet, wordt diezelfde krant, verkocht langs elektronische weg, onderworpen aan een btw-tarief van 21 procent. Het Europees Parlement wenst nu met een resolutie, op initiatief van Europees Parlementslid Marielle Gallo, een einde te stellen aan deze ongelijkheid.
Het Europees Parlement wijst erop dat de Europese Unie de lidstaten zou kunnen toelaten tijdelijk verlaagde tarieven toe te passen op alle geleverde diensten met culturele content. Het huidige juridische kader, bijlage III van Richtlijn 2006/112/EC, betreffende het gemeenschappelijke btw-stelsel vormt immers een barrière voor de ontwikkeling van nieuwe digitale diensten en is bijgevolg inconsistent met de strategische doelstellingen van de digital agenda, waar de creatie van een digitale interne markt er een van is. Aan bijlage III zou dus een nieuwe categorie kunnen worden toegevoegd die de levering van online diensten zoals tv, muziek, boeken, kranten en magazines bevat.
De Europese Unie moet de creatie, productie en distributie van digitale content een duwtje in de rug geven aangezien de digitale economie het potentieel heeft om significant bij te dragen tot de welvaart in Europa de komende jaren. Door de lidstaten de vrijheid te geven een verlaagd btw-tarief toe te passen, zal deze groei zeker worden gestimuleerd, aldus het Europees Parlement.
Het onderscheid dat vandaag de dag op het vlak van de btw wordt gemaakt tussen enerzijds de publicaties die verkocht worden op een papieren drager en anderzijds de levering van dezelfde publicatie langs elektronische weg, kan op geen enkele manier gerechtvaardigd worden. Logischerwijze dient eenzelfde belasting toegepast te worden op de verspreiding van hun publicaties, welke ook het distributieplatform moge zijn. Tijd dus voor de Europese Commissie, die het initiatief moet nemen voor de modernisering van de btw-regels, om over te gaan tot actie. De resolutie van het Europese Parlement is alvast een mooie stap in de goede richting. De volledige resolutie vindt u hier.
Nieuwe Europese wetgeving inzake consumentenrechten
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
In oktober 2008 diende de Europese Commissie ee
n voorstel in om de huidige wetgeving inzake consumentenrechten te wijzigen en ervoor te zorgen dat consumenten overal in Europa, zowel in de online als in de offline wereld, met meer vertrouwen kunnen winkelen. Dit voorstel resulteerde in een politiek akkoord tussen onderhandelaars van het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie dat op 23 juni 2011 en 10 oktober 2011 werd goedgekeurd door respectievelijk het Europese Parlement en de Raad van Ministers. De publicatie van de nieuwe richtlijn volgt nog dit najaar hetgeen tot gevolg heeft dat de lidstaten deze nieuwe richtlijn in nationale wetgeving dienen om te zetten voor eind 2013.
Een van de grootste wijzigingen die deze richtlijn met zich meebrengt, is de harmonisatie van de termijn waarbinnen consumenten een aankoop ongedaan kunnen maken, het zogenaamde herroepingsrecht. Hoewel het herroepingsrecht vandaag de dag in vele Europese landen beperkt is tot een termijn van zeven dagen, heeft Europa ervoor gekozen deze termijn te verlengen tot veertien dagen. Dit impliceert dus dat een consument zich gedurende veertien dagen kan bedenken en de goederen kan terugzenden zonder hiervoor een reden te moeten opgeven. Als de verkoper daarenboven de consument niet duidelijk informeert over het herroepingsrecht, wordt de consument een extra bescherming geboden en wordt de termijn van herroeping verlengd tot 1 jaar.
Een andere nieuwigheid is dat de termijn van herroeping in gaat op het moment dat de consument de goederen in ontvangst neemt. Dit in tegenstelling tot nu waar de termijn van zeven dagen begint te lopen op de dag die volgt op die van het moment van ondertekening van het contract. Deze regels gelden zowel voor contracten die op afstand worden afgesloten (via internet, telefoon, postorder etc.) als voor contracten die in een winkel of huis-aan-huis worden afgesloten tussen een consument en een handelaar. Er komt een Europees standaardformulier dat de consument kan gebruiken als hij zich bedenkt zodat het voor de consument gemakkelijker wordt om een aankoop ongedaan te maken ongeacht de plaats waar de koop werd gesloten. De handelaar dient binnen de veertien dagen na de herroeping het aankoopbedrag en de verzendkosten terug te betalen aan de consument.
Hoewel het initiële voorstel van de Europese Commissie niet voorzag in een herroepingsrecht voor contracten op afstand die worden gesloten om een abonnement te nemen op een krant of magazine, werd dit wel toegevoegd in de finale tekst. Artikel 19 (f) van de Richtlijn Consumentenrechten bepaalt uitdrukkelijk dat onder de uitzonderingen van het herroepingsrecht vallen, de levering van een krant, periodiek of magazine, met uitzondering van de abonnementscontracten voor de levering van deze publicaties. Hoewel een krant van nature een vergankelijk product is, heeft Europa er verrassend genoeg toch voor gekozen enkel voor de losse verkoop een uitzondering op het herroepingsrecht te voorzien.
Tot slot bepaalt de Richtlijn nog dat lidstaten kunnen beslissen de Richtlijn niet toe te passen wanneer de betaling van de consument minder dan 50 euro bedraagt, waarbij het de lidstaten tevens toegestaan is dit bedrag te verlagen. De volledige richtlijn vindt u hier.