Kansspelcommissie interpreteert het begrip kansspel ruim
12 april 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Een kansspel is elk spel of weddenschap, waarbij een ingebrachte inzet van om het even welke aard, hetzij het verlies van deze inzet door minstens één van de spelers of wedders, hetzij een winst van om het even welke aard voor minstens één van de spelers, wedders of inrichters van het spel of de weddenschap tot gevolg heeft en waarbij het toeval een zelfs bijkomstig element is in het spelverloop, de aanduiding van de winnaar of de bepaling van de winstgrootte.
Artikel 4 §1 van de Kansspelwet is duidelijk: “Het is eenieder verboden om, zonder voorafgaande vergunning van de Kansspelcommissie overeenkomstig deze wet toegestaan en behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald, een kansspel of kansspelinrichting te exploiteren, onder welke vorm ook, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreekse manier ook.”
Veel spelletjes of wedstrijden laten vandaag de dag de deelnemers de keuze: deelnemen per (betalende) sms of gratis via de website. De Kansspelcommissie verduidelijkt nu dat het aanbieden van een gratis alternatief niet volstaat om niet langer van een kansspel te spreken. De commissie zal de beoordeling van een (kans)spel laten afhangen van de al dan niet aanwezigheid van een inzet (of de mogelijkheid om in te zetten). Indien alle andere constitutieve elementen van een kansspel aanwezig zijn (toeval/winst en verlies) wordt een spelmogelijkheid beschouwd als een kansspel van zodra men een inzet doet. Anders oordelen zou de deur openzetten voor misbruiken en achterpoorten om de Kansspelwet te omzeilen, aldus de Kansspelcommissie.
Het is met andere woorden opletten geblazen voor organisatoren van (media)spelen: De organisator van kansspelen die een gratis alternatief voorziet, exploiteert een kansspel in hoofde van de deelnemers die niet voor het gratis alternatief kiezen en zal voor dit betalend aanbod aan de regels van de Kansspelwet worden onderworpen.
De volledige nota keuzemogelijkheid betaling-website van de Kansspelcommissie vindt u hier.
Hof van Cassatie verklaart artikel 25 G.W. van toepassing op internet
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Dient een strafbare mening die wordt verspreid via het internet aan hetzelfde regime als dat van de traditionele (druk)pers te worden onderworpen? Ja, luidt het antwoord.
De rechtspraak, met uitzondering van het Hof van Cassatie, was hier al geruime tijd van overtuigd. Uit een evaluatie van tien jaar rechtspraak (1999 2009) bleek immers dat de lagere hoven en rechtbanken quasi unaniem van oordeel zijn dat meningen die via het internet worden verspreid, dienen te worden beschouwd als geschriften en een drukpersmisdrijf uitmaken, hoewel ze stricto sensu niet werden gedrukt door middel van de drukpers.
Het Hof van Cassatie heeft nu middels twee recente arresten de laatste twijfel weggenomen door te oordelen dat websites, blogs en internetfora voortaan dienen te worden beschouwd als drukpers.
Het middel dat ervan uitgaat dat enkel de vermenigvuldiging en verspreiding van een strafbare meningsuiting door gedrukte geschriften een drukpersmisdrijf kan opleveren, faalt naar recht, aldus het Hof van Cassatie in haar arrest van 6 maart 2012. In een tweede arrest van dezelfde datum verduidelijkt het Hof dat een drukpersmisdrijf een strafbare meningsuiting vereist in een tekst die vermenigvuldigd is door een drukpers of een gelijkaardig procedé. Volgens het Hof vormt een digitale verspreiding een dergelijk gelijkaardig procedé.
Het Hof verduidelijkt verder nog dat de door het drukpersmisdrijf vereiste strafbare meningsuiting in de betekenis die de Grondwet aan die uitdrukking hecht, elke mening of opinie is. Het is niet noodzakelijk dat deze mening enige maatschappelijke relevantie of gewicht heeft. Het Hof herbevestigt zodoende haar eerdere rechtspraak dat een simpele belediging of een persoonlijke discussie hier dus ook onder valt.
De gevolgen van deze arresten zijn niet gering. De gelijkstelling van elektronische geschriften met papieren geschriften doet vragen rijzen naar de toepasselijkheid van de regel van de getrapte verantwoordelijkheid op het internet en de bevoegdheden van het Hof van Assisen inzake (druk)persmisdrijven.
De arresten van het Hof van Cassatie vindt u hier en hier.
Meer info vindt u hier: S. MAMPAEY, E. WERKERS, “Drukpersmisdrijven in de digitale informatiemaatschappij: tijd om te bezinnen over de toekomst van art. 25 G.W.”, A&M 2010/2, 150-165.
Wetsvoorstel ter bescherming van het vermoeden van onschuld afgevoerd
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Gedurende de maand maart werd het wetsvoorstel dat voorziet in de mogelijkheid publicaties recht te zetten of zelfs te verbieden ter bescherming van het vermoeden van onschuld prioritair behandeld in de Kamercommissie voor Justitie.
Na interne besprekingen in de commissie, hebben de indieners van het wetsvoorstel op eigen initiatief beslist het onderdeel over het recht op vergetelheid te schrappen. Het wetsvoorstel voorzag initieel immers dezelfde bescherming voor reeds veroordeelde personen om te beletten dat een sinds zes maanden veroordeelde persoon die zijn straf uitzit of al heeft uitgezeten, onnodig weer in de actualiteit zou komen. Restte nog de mogelijkheid om de Voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg, zetelend zoals in kortgeding, de bevoegdheid te geven publicatieverboden op te leggen wanneer het vermoeden van onschuld wordt geschonden. Verschillende deskundigen en betrokken partijen werden uitgenodigd om dienaangaande hun standpunt te verduidelijken.
Zowat elke gehoorde partij vond het voorstel te vaag en onduidelijk en om die reden dan ook niet-toepasbaar. Door o.a. de vertegenwoordigers van de persuitgevers werd gewezen dat, niettegenstaande het vermoeden van onschuld een belangrijk principe is in ons recht, er geen enkele wettelijke bepaling is die de pers oplegt dit principe te respecteren. Deze verplichting wordt enkel opgelegd aan de rechtelijke macht. Ook werd gewezen op het feit dat, naast de juridische procedures en mechanismen die er al bestaan om mogelijke excessen te bestraffen, de sector zelf al jarenlang voorziet in een deontologische code en zodoende via zelfregulering deontologische inbreuken van journalisten aanpakt. Door deskundige Dirk Voorhoof werd wel het idee geopperd de mogelijkheid te creëren om de perskaart van de journalist te schorsen of in te trekken wanneer blijkt dat de deontologie niet werd nageleefd. Ook de wetgeving inzake het recht van antwoord dient te worden herzien en uitgebreid naar publicaties op internet.
De sp.a is alleszins van zin het wetsvoorstel van de heren Van der Maelen en Landuyt tot aanvulling van het Gerechtelijk wetboek wat betreft de vorderingen op eenzijdig verzoekschrift die betrekking hebben op de persvrijheid, opnieuw in te dienen. Dit wetsvoorstel wil de rechter in kortgeding een meer genuanceerde oplossing (dan een publicatieverbod) aanreiken in geval van eenzijdig verzoekschrift gericht tegen een publicatie of uitzending.
Journalistiek in 2012: en plein public
13 maart 2012
Door Frank DE GRAEVE, Media Relations Expert at Quadrant Communications
Je zou het niet meteen verwachten, maar journalisten zijn nogal conservatief wat hun job betreft. Het overgrote deel van hen werkt nog altijd op nagenoeg dezelfde wijze als pakweg vijf jaar geleden. Dat heeft te maken met het maatschappelijk belang van hun vak en ook de hoge werkdruk zit er uiteraard voor iets tussen. Veel ruimte voor experimenten is er niet.
Ook in 2012 zal er in de journalistiek dus niet zo heel veel veranderen, zeker niet in België. Slechts een minderheid van de journalisten voelt zich geroepen om hun aanpak aan te passen aan de nieuwste technologische ontwikkelingen. Laten we eens kijken welke trends die pioniers hebben ingezet.
God ziet u! En wij ook.
Artikels en reportages worden nu soms gemaakt op plaatsen waar ze vroeger alleen werden gepubliceerd en becommentarieerd: op sociale netwerken als Facebook, LinkedIn en Twitter. Alsmaar vaker vinden daar conversaties plaats tussen journalisten en woordvoerders van bedrijven of organisaties die later verwerkt worden in artikels. Dat verloopt niet altijd even vlot: het gaat er soms ronduit chaotisch toe en leidt uitzonderlijk zelfs tot genante momenten. Zowel journalisten als woordvoerders moeten het duidelijk nog gewoon worden dat sommige van hun gesprekken “en plein public” plaatsvinden. En dat er niet alleen wordt meegeluisterd, maar af en toe ook wordt meegepraat.
Iedereen woordvoerder
Het zijn niet altijd meer de officiële, vooraf met de pr-verantwoordelijke afgesproken personen die met journalisten converseren. In social media ontstaan alsmaar vaker connecties of relaties tussen journalisten en andere werknemers van bedrijven. Vroeger gebeurde dat ook al – op bedrijfsevenementen, tijdens stakingen of zelfs op café – maar nu is het een stuk gemakkelijker geworden voor journalisten om zulke mensen te vinden, te volgen en te contacteren.
Op het eerste gezicht is dat een pr-nachtmerrie, maar er zijn ook goede kanten aan: wat die officieuze woordvoerders vertellen, wordt vaak authentieker – en dus interessanter – gevonden dan de officiële communicatie.
Gedaan met die vervelende deadlines?
In zijn boek Media Morgen schrijft Jo CAUDRON dat er in de toekomst geen deadlines meer zullen zijn. Volgens hem moeten kranten en tijdschriften ook los van hun vaste verschijningsfrequentie (dag, week, maand, …), een constante stroom van content produceren. Dat is wat de huidige generatie mediagebruikers, opgegroeid met de timeline van Twitter en de newsfeed van Facebook, nu eenmaal verwachten.
Afgaande op mijn eigen ervaringen als journalist – en nu zullen een aantal ex-collega’s het ongetwijfeld op een monkelen zetten – zou die aanpak er volgens mij toe leiden dat er helemaal géén artikels meer verschijnen. Deadlines zijn nodig om verhalen gepubliceerd te krijgen. Maar met een beetje organisatie kunnen kranten of tijdschriften wel verschillende publiceermomenten voorzien, waardoor ze continu artikels de wereld insturen. Ik verwacht dat binnenkort publicaties zullen beginnen te experimenteren met dit model. Waarin dus ook nog deadlines bestaan.
Een leger van medewerkers
Tal van journalisten hebben in de loop van hun carrière een aardige verzameling telefoonnummers vergaard van mensen die ze kunnen bellen voor nieuws of een woordje uitleg. Zo’n boekje aanleggen wordt helaas moeilijker en moeilijker. Actief zijn in social media is gelukkig een bruikbaar alternatief. Wie vaak en goed twittert, kan een mooi legertje volgelingen verzamelen, dat mettertijd ook een legertje medewerkers kan worden. Je kunt hun vragen of ze iets afweten van het onderwerp waarmee je bezig bent, of ze iets willen checken, enzovoort. Ik zie steeds vaker journalisten die daar een beroep op doen, zo te zien ook met resultaat.
Steeds meer BJ’s (Bekende Journalisten)
Journalisten die via social media een netwerk, een publiek hebben opgebouwd, kunnen dat ook gebruiken als promotiemiddel: om reclame te maken voor het medium waaraan ze zijn verbonden, en zichzelf in één moeite door als expert te profileren. Andere journalisten – vaak van radio of televisie – zullen hen sneller vragen om iets te komen uitleggen, waardoor ze een groter of ander publiek bereiken. Vroeg je in 2009 aan iemand die niet in de media werkte om de namen van tien journalisten op te noemen, dan leverde dat steevast een lange “Euh…” op. Tegenwoordig is diezelfde opdracht voor heel wat mensen een koud kunstje: ze kennen de mensen in kwestie van Twitter. Sommige twitteraars zijn zwaar fan van bepaalde journalisten en laten dat ook blijken.
De keerzijde van de medaille: lezers die kritiek hebben op wat in de media verschijnt, kunnen hun bezwaren nu publiekelijk en oncontroleerbaar uiten. Journalisten zullen op termijn dus zorgvuldiger en voorzichtiger te werk moeten gaan, wat de kwaliteit van de journalistiek ten goede kan komen.
Check en dubbelcheck – maar intussen toch al publiceren
Nog in Media Morgen vertelt Jo CAUDRON over nieuwsberichten die hij op Twitter voorbij zag komen met de hashtag #unconfirmed. De journalist had iets opgevangen en terwijl hij een tweede bron zocht voor dat nieuwtje, gooide hij het alvast – onder voorbehoud, zeg maar – op Twitter. Later verscheen het bericht opnieuw met de hashtag #confirmed erbij, maar intussen had de journalist het nieuws wel al “geclaimd”.
Dit is lang geen schitterende oplossing. Bovendien kan deze tactiek gemakkelijk misbruikt worden om het eerste het beste aannemelijk klinkende gerucht te publiceren. Aan de andere kant: soms is er bij het lezerspubliek zo weinig begrip voor de werkwijze die journalisten moeten volgen voor ze een bericht kunnen brengen dat er misschien niets anders opzit. Ik kijk al uit naar het eerste bericht van een Belgische journalist met de hashtag #onbevestigd…
Waarom, waarom, waarom?
Als nieuws zich ergens als een lopend vuurtje verspreidt, dan is het wel op sociale netwerken. Toch blijven veel media hun klassieke rol als leverancier van nieuws onverstoorbaar verder spelen. Dat is heel begrijpelijk. Je kunt je als publicatie of zender vaak niet permitteren om iets niet te brengen. Wat hadden de kranten de dag na het Pukkelpopdrama anders op hun voorpagina moeten zetten? Volgens sommige experts verwachten we van traditionele media alsmaar minder dat ze ons vertellen wat er gebeurd is, en alsmaar meer dat ze verklaren hoe het kunnen gebeuren is. Daardoor neemt de portie duiding in kranten overhand toe. Alleen: de lezer is daar niet altijd blij mee.
Dat journalisten géén nieuws meer zouden brengen en dat allemaal maar overlaten aan Twitteraars en Facebookers is duidelijk een stap te ver. Daarom denk ik dat er de komende jaren meer zal worden gegraven, dat traditionele media steeds meer verhalen zullen brengen die niet vanzelf naar boven komen. Een optimistische verwachting, geef ik grif toe, misschien zelfs wat naïef, gezien de daling in echte onderzoeksjournalistiek van de voorbije jaren. Maar als uitgevers die daling naast de daling van hun inkomsten leggen, zijn er hopelijk een paar die beseffen dat het misschien het moment is om het roer om te gooien. Laat het ons hopen.
Deze bijdrage verscheen eerder in het Online Trendrapport 2012 van Netlash-bSeen.
"Al doende" – De winnaar van de Prijs van de Minister van Media schrijft over zijn ervaring
12 maart 2012
Door Jeroen VAN HORENBEEK, winnaar van de eerste Prijs van de Minister van Media uitgereikt op de Nacht van de Journalistiek 2011
Al doende leert men. De journalistencanon is te dik om een week tijd te beheersen. Een tip uit het eerste hoofdstuk: schrijf direct. Schrap overbodige tussenwoorden en wollige verwoordingen. Zo breek je nooit als eerste een lans. Die ‘al doende leert men’ was dus ook geen goed begin, maar ik kan niet rond de grootouderwijsheid.
Vorig jaar won ik de prijs van de minister van Media. Na een korte broedperiode besloot ik een artikel te schrijven voor de wedstrijd. Vier stagecontracten, dan verhuist de masterproef even naar de volgende lade. Achteraf bekeken bleek het een geweldige keuze. Vier maanden werken op de redacties van De Standaard, Het Belang van Limburg, De Tijd en De Morgen is een ervaring.
Elke jonge journalist zou zo’n kans moeten krijgen, want veel vaardigheden bloeien pas na verloop van tijd. Hoeveel die ervaring mij heeft bijgebracht? Geen idee. Het is moeilijk te zeggen waar ik nu sta. Sowieso een stuk verder dan bij het begin. Al blijft het lastig om je eigen vooruitgang op te meten.
Mijn artikels zijn wellicht de beste graadmeter. Na vier maanden groeide mijn portfolio uit tot een bonte verzameling. Van nieuwsstukken over deelfietsen, de Spaanse begroting en orgaandonatie in België tot interviews met Dixie Dansercoer en Kevin De Bruyne. Mijn oudste knipsels krijgen stilaan een lichtgele schijn.
Eén keer mocht ik de voorpagina vullen, met een zelf opgedolven primeur. Zelden met tintelende benen naar de brievenbus gelopen om zes uur ’s ochtends. En nog nooit heb ik vijf dezelfde kranten gekocht om zes uur ‘s avonds. Op zo’n moment beveelt de historicus in mij: archiveren voor het nageslacht.
Een paar dagen geleden gaf Peter Vandermeersch zijn raad aan beginnende journalisten. Pak elke kans die je krijgt, twitterde hij. Veel studenten denken dan: gemakkelijk gezegd. Het journalistieke aanbod is immers veel groter dan de vraag. Wel, de prijs van de minister van Media is een gemakkelijke buitenkans. Wie journalist wil worden moet een poging wagen. Doe het voor je eigen vaardigheden, je carrière, het gratis bier op de Nacht van de Journalistiek of een kus van minister Lieten.
De volgende editie van de Nacht van de Journalistiek vindt plaats op 23 mei 2012 in The Egg Brussel. Schrijf je nu reeds in voor het publieke programma.
2011 was druk jaar voor Raad voor de Journalistiek
9 maart 2012
door Flip VOETS, ombudsman Raad voor de Journalistiek
Het ziet ernaar uit dat het publiek definitief de weg heeft gevonden naar de Raad voor de Journalistiek. 2011 was dan ook het drukste jaar sedert de oprichting van de Raad. Vermoedelijk is dat mee het gevolg van de publicatie van een nieuwe code, eind 2010. De code heeft veel aandacht gekregen en hij is niet enkel voor mediamensen maar ook voor het publiek van belang. Lezers, kijkers en luisteraars vinden er immers gemakkelijk in terug wat ze van kwaliteitsjournalistiek mogen verwachten.
Bij de Raad voor de Journalistiek zijn vorig jaar 75 nieuwe klachten in ontvangst genomen. Dat is niet alleen het hoogste aantal klachten tot op heden, het betekent ook een stijging met ruim 50 % in vergelijking met het jaar voordien. Ook het aantal beslissingen van de Raad steeg naar een record. Niet minder dan 23 uitspraken en drie adviezen heeft de Raad geformuleerd, en ook dat is een gevoelige toename.
Meerdere uitspraken waren voor de Raad aanleiding om beroepsregels te verfijnen en scherp te stellen, onder meer in verband met de vereiste van wederhoor, het respect voor de privacy van slachtoffers, het zogenoemde droit à l’oubli, de toepassing van alias- en undercoverjournalistiek en het gebruik van opiniepeilingen naar aanleiding van gerechtszaken. Meerdere beslissingen van de Raad konden bovendien ook rekenen op veel mediabelangstelling, zoals de uitspraak over de publicatie van sms-berichten van gewezen premier Leterme, de uitspraak over het plagiaat van een seksuologe en meer in het algemeen de zaken waar bekende figuren bij betrokken waren: Goedele Liekens, Ilse De Meulemeester, Siegfried Bracke, Freddy Horion…
Ook het aantal vragen ging in stijgende lijn. Op het secretariaat zijn in totaal 139 inhoudelijke vragen binnengekomen over een of ander onderwerp van de journalistieke ethiek. Dat waren er 28 meer dan in 2010.
In enkele gevallen heeft de vraagstelling geleid tot een tussenkomst door de ombudsman bij het betrokken medium, zonder dat de vraagsteller daarom een formele klacht had ingediend. Zo is er na onze bemiddeling eenmaal een artikel van een website verwijderd, en werd ook een artikel op een website geanonimiseerd. Tweemaal heeft de ombudsman ook, op vraag van een betrokkene, een algemene mail verstuurd naar alle hoofdredacties met het verzoek om bepaalde gevoelige informatie met privékarakter niet te publiceren. Met genoegen konden we vaststellen dat de media met dit verzoek rekening hebben gehouden. Dit preventieve optreden van de ombudsman wordt uit de aard der zaken discreet gehouden – het gaat om de bescherming van de privacy van individuen – maar het is naar onze mening juist een van de sterke punten van een instelling zoals de Raad voor de Journalistiek. Zonder dat daar veel formaliteiten mee gepaard gaan, kunnen we zo voorkomen dat informatie die nadelig zou kunnen zijn voor betrokkenen in de openbaarheid komt.
Als ombudsman, die alle vragen en klachten als eerste onder ogen krijgt, vallen natuurlijk een aantal tendensen op. Daarom willen we nog enkele aanbevelingen doen, die de concrete dossiers overstijgen, en die meer aandacht vragen van al wie een kwaliteitspers hoog in het vaandel draagt.
- Nog te vaak komen mensen aankloppen bij de Raad, die met hun vraag of klacht geen gehoor hebben gekregen bij het betrokken medium. Hun mails of brieven werden niet beantwoord, of hun telefoongesprek werd bruusk afgebroken. Zoiets zou niet mogen voorkomen. Elk mediabedrijf zou werk moeten maken van een behoorlijke opvolging van zijn contacten met het publiek. Zoiets kan veel frustratie voorkomen. Veel lezers, kijkers en luisteraars hebben trouwens een persoonlijke band met hun medium. Net zoals dat met andere relaties het geval is, dreigen media die band te verliezen als hij niet verzorgd en onderhouden wordt.
- Na een korte onderbreking is bij De Standaard opnieuw een ombudsman actief. Een dergelijke instelling lijkt ons een ideale aanvulling op het werk dat bij de Raad voor de Journalistiek gebeurt. Terwijl de Raad voor alle media de grote principes van de goede journalistiek probeert te formuleren en daarbij ook uitspraak doet over klachten, heeft de ombudsman in het eigen medium veel meer speelruimte om concreet in te gaan op kwesties zoals stijl, onderwerpkeuze, journalistieke aanpak en dergelijke meer. Ideaal zou naar onze mening een systeem zijn waarbij er per medium een ombudsman is die op de eerste lijn staat, terwijl de Raad dan als een soort beroepsinstantie zou fungeren. Kan daar eens over worden nagedacht?
- Het internet en handige zoekmachines zoals Google stellen de privacyproblematiek in een volledig nieuw daglicht. Meerdere keren zijn we op vraag van betrokkenen tussenbeide gekomen bij internetredacties, met de vraag om naam of andere identiteitsgegevens op websites aan te passen of te verwijderen. Het gaat dan om mensen die jaren na de feiten geconfronteerd worden met het gegeven dat zij ooit in de media negatief zijn afgeschilderd, soms na een veroordeling of zelfs maar een verdenking voor relatief kleine feiten. Ook redacties zelf krijgen meer en meer dergelijke verzoeken te verwerken. De journalistiek moet op dit vlak goede afspraken maken, willen we ongelukkige wetgevende initiatieven voorkomen. Maar het moet voor journalisten ook een ethische bezorgdheid zijn om te vermijden dat mensen voor de rest van hun leven negatieve gevolgen blijven dragen van feiten uit het verleden. Veel problemen kunnen trouwens voorkomen worden door van bij de aanvang terughoudend – terughoudender dan nu het geval is – om te gaan met het geven van identiteitsgegevens zoals naam, adres of afbeelding. De richtlijn over identificatie in een gerechtelijke context, die als bijlage aan artikel 23 van de Code gehecht is, kan daarbij een goede handleiding zijn, op voorwaarde dat hij rigoureus wordt toegepast en naar de geest ervan wordt geïnterpreteerd.
Het volledige jaarverslag 2011 van de Raad van de Journalistiek vindt u hier terug.
Persvrijheid versus recht op privacy in kader van het portretrecht
27 februari 2012
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Het portretrecht van de geportretteerde beperkt het auteursrecht van de auteur gezien de auteurswet bepaalt dat de auteur of de eigenaar van een portret niet het recht heeft het werk te reproduceren of aan het publiek mee te delen zonder toestemming van de geportretteerde (art. 10 A.W.)
Door de rechtspraak werden wel een aantal uitzonderingen op deze absolute toestemmingsvereiste geschapen in functie van de vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie van het publiek. Vooral van publieke personen wordt aangenomen dat zij zich niet kunnen verzetten tegen de reproductie of publieke mededeling van hun afbeelding in het kader van de actualiteitsverslaggeving. Dit is telkens weer een moeilijke evenwichtsoefening tussen de persvrijheid enerzijds en het recht op privacy anderzijds. Welke grondrecht voorgaat, hangt af van het concrete geval.
Een mijlpaalarrest in deze materie is het arrest van het Hof van Justitie van 24 juni 2004 (Von Hannover I). Volgens het Hof is het bij de belangenafweging tussen de persvrijheid en het recht op privacy van doorslaggevend belang of het gaat om een foto die bijdraagt aan een publiek debat. Wordt de inbreuk op de privacy van de betrokkene gerechtvaardigd door overwegingen van publiek belang of niet? Het Hof oordeelde toen dat de foto’s gepubliceerd in de entertainmentpers een inbreuk op de privacy van Prinses Caroline van Monaco vormden omdat ze geen bijdrage leverden aan het publiek debat. Iemand die geen officiële functie uitoefent, geniet immers evenveel privacy als de gewone burger en hoeft bijgevolg geen privé foto’s te dulden in de pers.
Het Hof heeft recent op 7 februari 2012 een nieuw arrest geveld (Von Hannover II) waarin het haar eerdere arrest uit 2004 verder uitwerkt. Criteria die relevant kunnen zijn voor de belangenafweging zijn de volgende: (i) levert de uiting een bijdrage aan een publiek debat, (ii) de bekendheid van de persoon en het onderwerp van de publicatie, (iii) het gedrag in het verleden van de persoon waarover wordt bericht, (iv) de inhoud, de vorm en de gevolgen van de publicatie en (v) de omstandigheden waaronder de foto’s worden genomen.
Belangrijk aan dit arrest is dat het Hof benadrukt hierbij dat het niet voldoen aan een of meerdere van de criteria niet meteen betekent dat een publicatie onrechtmatig is. Bovendien wordt een vrij ruime interpretatie gegeven van wat bijdraagt aan een publiek debat en is het al dan niet uitoefenen van officiële functies niet bepalend om te beslissen of de publicatie onrechtmatig is. Zo kan de Koninklijke familie gefotografeerd worden als onderdeel van een publiek debat, ook al zijn ze op vakantie. Ook al oefenen ze geen officiële functies (bv. Prinses Caroline) uit, het zijn bekende figuren en in die hoedanigheid moeten zij meer dulden dan de gewone burger. Een belangrijk arrest dus dat de entertainmentpers heel wat meer ademruimte geeft dan het eerdere arrest uit 2004.
Het volledige arrest vindt u hier.
Censuur in de pers: terug naar af in België?
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
Drie volksvertegenwoordigers – Christian Brotcorne (cdH), Thierry Giet (PS), en Valérie Déom (PS) – hebben in de Kamercommissie voor Justitie de spoedbehandeling gevraagd van een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek teneinde het vermoeden van onschuld te beschermen. Dit wetsvoorstel herneemt een ouder wetsvoorstel dat reeds in 2007 werd ingediend en heeft tot doel snel te kunnen optreden vooraleer de pers een dossier naar zich toe zou kunnen trekken waar vervolgde personen mogelijks het slachtoffer van zouden kunnen worden.
Dit wetsvoorstel voorziet dan ook in de mogelijkheid om, in geval van schending van het principe van het vermoeden van onschuld, een verzoekschrift in te dienen waarbij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, zetelend zoals in kortgeding, de stopzetting of de intrekking van onterende bewoordingen/afbeeldingen of de publicatie van een communiqué tot rechtzetting zou kunnen vorderen. Dit biedt de persoon die als schuldig wordt bestempeld alle waarborgen op de eerbiediging van zijn fundamenteel recht op een eerlijk proces. Het wetsvoorstel voorziet bovendien dat deze procedure ook kan worden toegepast om te beletten dat een sinds zes maanden veroordeelde persoon die zijn straf uitzit of al heeft uitgezeten, onnodig weer in de actualiteit komt.
Het instellen van een procedure in kortgeding tot stopzetting of intrekking van een publicatie is een hachelijke onderneming. Het in artikel 25 van de Belgische Grondwet ingevoerde verbod van preventieve maatregelen en censuur is meer dan duidelijk. Desondanks worden vandaag de dag nog steeds verscheidene media geconfronteerd met een rechter die op basis van een eenzijdig verzoekschrift een publicatie niet laat verschijnen of een uitzending verbiedt. De inhoud van dit wetsvoorstel strekt ertoe deze mogelijkheden nog uit te breiden en heeft dus verstrekkende gevolgen voor de gehele perssector.
Dit wetsvoorstel gaat bovendien volledig voorbij aan het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 29 maart 2011 waar België werd veroordeeld voor de aan de media opgelegde uitzendverboden. Hoewel deze uitspraak een verbod op een televisie-uitzending betreft, dient deze uitspraak mutatis mutandis ook te gelden voor de geschreven pers. Het Hof heeft België immers op het matje geroepen voor beperkingen op de persvrijheid opgelegd door Belgische rechters in afwezigheid van een duidelijke wetgevende bepaling hieromtrent.
Deze week starten de hoorzittingen rond dit wetsvoorstel met vertegenwoordigers uit de sector, magistraten en academici.
Het volledige wetsvoorstel vindt u hier.
Europees Hof van Justitie zegt neen tegen algemene filtersystemen
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
In een eerdere nieuwsbrief bogen we ons reeds over de vraag in hoeverre internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor auteursrechtelijk beschermd materiaal op hun netwerk. In de door Sabam aangespannen rechtszaak tegen Scarlet stelde het Hof van Beroep immers aan het Hof van Justitie de vraag of nationale rechters bevoegd zijn om aan internet access providers de verplichting op te leggen het peer-to-peer verkeer van haar klanten te controleren en om bij eventuele auteursrechtelijke inbreuken de overdracht van deze bestanden te blokkeren.
Het Hof van Justitie heeft intussen op 24 november 2011 geoordeeld dat het Unierecht niet toelaat dat een nationale rechter een internet access provider verplicht een filtersysteem in te voeren om het illegaal downloaden van bestanden te voorkomen. Het rechtelijk bevel dat Scarlet verplicht actief toezicht te houden op alle gegevens van haar klanten teneinde elke toekomstige auteursrechtelijke inbreuk te voorkomen, legt een door de Richtlijn Elektronische Handel verboden algemene toezichtverplichting op. Dergelijk rechtelijk bevel respecteert evenmin het juiste evenwicht dat dient te worden gehandhaafd tussen enerzijds het intellectueel eigendomsrecht en anderzijds de vrijheid van ondernemen, het recht op bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid om informatie te ontvangen of te verstrekken.
Tegen Netlog, een exploitant van een sociale netwerksite, werd door Sabam een gelijkaardige zaak aangespannen. Gebruikers kunnen op hun profiel immers audio- en videofragmenten plaatsen en beschikbaar stellen aan andere gebruikers zonder dat Sabam hiervoor toestemming heeft verleend en zonder dat Netlog daarvoor een vergoeding heeft betaald. Sabam eiste ook in deze zaak dat Netlog met onmiddellijke ingang elke onrechtmatige beschikbaarstelling staakte. De Rechtbank van Eerste Aanleg stelde ook hier aan het Hof een prejudiciële vraag. Het Hof oordeelde op 16 februari 2012 dat hosting provider, zoals in casu een exploitant van een sociale netwerksite, evenmin kan worden verplicht voor al zijn gebruikers een algemeen filtersysteem te installeren om te voorkomen dat muziek- en audiovisuele werken onrechtmatig worden gebruikt. Een filtersysteem zou immers inhouden dat een hosting provider uit al de bestanden die de gebruikers van zijn diensten op hun servers opslaan, de bestanden moet selecteren die auteursrechtelijk beschermde werken kunnen bevatten. Vervolgens zou de hosting provider moeten bepalen welke van deze bestanden op illegale wijze worden opgeslagen en voor het publiek beschikbaar worden gesteld en tenslotte die beschikbaarheidstelling blokkeren. Een dergelijk algemeen toezicht door de hosting provider op de informatie die bij hem wordt opgeslagen, laat de Richtlijn inzake Elektronische Handel niet toe.
Het Hof brengt in herinnering dat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties, in het kader van de ter bescherming van auteursrechthebbenden vastgestelde maatregelen, een juist evenwicht moeten verzekeren tussen de bescherming van het auteursrecht van een houder daarvan en de bescherming van de grondrechten van personen die door dergelijke maatregelen worden geraakt.
Uit de rechtspraak van het Hof dient te worden geconcludeerd dat de vrijstelling van aansprakelijkheid zoals voorzien in de Richtlijn Elektronische handel voor loutere doorgifte van informatie door internet access providers en voor hosting providers die op verzoek van gebruikers bestanden opslaan op hun servers onverkort van kracht blijft. Een nationale rechter kan geen maatregel opleggen om preventief al het elektronische verkeer zonder beperking in de tijd te filteren.
De volledige uitspraak Scarlet/Sabam vindt u hier.
De volledige uitspraak Sabam/Netlog vindt u hier.
Europa gaat voor betere databescherming op internet
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia
De huidige Europese Richtlijn Databescherming dateert van 1995, toen het internetlandschap nog in haar kinderschoenen stond. Hoog tijd dus, aldus de Europese Commissie, om de regelgeving inzake databescherming aan te passen aan de huidige maatschappelijke en technologische evoluties.
Een verordening als regelgevend instrument zal een einde stellen aan de huidige versnippering van nationale wetgeving. Deze verordening zal rechtstreeks van toepassing zijn op alle lidstaten en op alle ondernemingen die producten en diensten aanbieden aan consumenten in de Europese Unie, zelfs als hun servers buiten de Europese Unie gelokaliseerd zijn.
Het uitgangspunt van de nieuwe regelgeving is burgers beter te beschermen en hen meer controle te verschaffen over hun persoonsgegevens. De ontwerpverordening Databescherming die de Europese Commissie heeft aangenomen op 25 januari 2012 bepaalt dat de toestemming die de betrokkene dient te geven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens specifiek en expliciet moet zijn. Dit gaat verder dan de huidige regelgeving die zegt dat de toestemming ondubbelzinnig kan zijn. Ondubbelzinning houdt immers in dat in bepaalde gevallen een impliciete toestemming mogelijk is.
Wat direct marketing voor commerciële doeleinden betreft, essentieel voor het in stand houden van een lezerspubliek en het vinden van nieuwe lezers, geldt deze vereiste van voorafgaande toestemming niet. Wel moet de verantwoordelijke voor de verwerking een rechtmatig belang hebben en moet de betrokkene zich kosteloos en eenvoudig kunnen verzetten tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens voor direct marketing doeleinden.
De ontwerpverordening voorziet ook in een “right to be forgotten”. De burger heeft het recht zijn toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens in te trekken waardoor de verantwoordelijke voor de verwerking verplicht wordt de gegevens te verwijderen. Europees Commissaris Viviane Reding heeft wel duidelijk onderstreept dat dit recht geen absoluut recht is. Er zijn gevallen waar er een legitiem en wettelijk gerechtvaardigd belang is om persoonsgegevens bij te houden in een databank. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van krantenarchieven. Het recht om vergeten te worden, kan niet tot gevolg hebben dat de geschiedenis wordt hertekend of gewist.
De volledige ontwerpverordening vindt u hier.