Auteursrecht versus het recht op vrijheid van meningsuiting: EHRM spreekt zich voor het eerst uit
18 februari 2013
Over de verhouding tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting is al heel wat inkt gevloeid. Beide rechten zijn niet absoluut en kunnen aan beperkingen worden onderworpen. Zo voorziet het auteursrecht zelf in een aantal beperkingen, met name de in de auteurswet voorziene uitzonderingen waar geen toestemming van de rechthebbende voor moet worden verkregen. Vele van deze uitzonderingen, het citaatrecht of de parodie bijvoorbeeld, zijn ingegeven door het recht op vrijheid van meningsuiting. Er kan bijgevolg gesteld worden dat het auteursrecht door middel van deze beperkingen reeds rekening houdt met het recht op vrijheid van meningsuiting. In welke mate het recht op vrijheid van meningsuiting het auteursrecht nog kan beperken, naast deze reeds in de auteurswet voorziene beperkingen, is echter een ingewikkeldere kwestie.
Traditioneel gaat men ervan uit dat het auteursrecht niet extern kan worden getoetst aan het recht op vrijheid van meningsuiting, juist omwille van het feit dat het auteursrecht intern reeds voldoende rekening houdt met de vrije meningsuiting. Een standpunt dat overigens gevolgd wordt door het Hof van Cassatie. Het Hof oordeelde op 25 september 2003 immers dat het recht op vrijheid van meningsuiting het beschermingsmechanisme zoals uitgewerkt in de auteurswet onverlet laat. De in de auteurswet geboden bescherming aan de maker van een werk doet op geen enkele wijze afbreuk aan het recht op de vrijheid van meningsuiting van een ander, aldus het Hof.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft zich onlangs op 10 januari 2013 voor het eerst uitgesproken over de verhouding tussen het auteursrecht en de vrijheid van meningsuiting en is duidelijk een andere mening toegedaan. Het EHRM is immers van oordeel dat een veroordeling op basis van het auteursrecht voor het reproduceren of het mededelen van auteursrechtelijk beschermde content, in bepaalde gevallen beschouwd kan worden als een inbreuk op het recht van vrijheid van meningsuiting. Een dergelijke veroordeling moet dan ook aan welbepaalde eisen voldoen, i.e. zij moet conform artikel 10§2 EVRM bij wet voorzien zijn, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en een legitiem doel nastreven. Hoe die afweging tussen het auteursrecht en het recht op vrijheid van meningsuiting moet worden gemaakt, is voorlopig nog onduidelijk. Het Hof heeft het immers nagelaten hiervoor in deze uitspraak duidelijke criteria te bepalen.
Deze uitspraak van het Europees Hof heeft als voornaamste consequentie dat er een afweging dient te gebeuren tussen beide rechten, daar waar voorheen de inbreuk op het auteursrecht op zichzelf voldoende was en niet werd afgewogen tegen andere rechten. De volledige uitspraak van het EHRM vindt u hier.
Door Sandrien MAMPAEY, Legal & Administration Manager van Vlaamse Nieuwsmedia